vrijdag 29 juli 2011

De relatie tussen rituelen en ons onbewuste: conclusie

De hoogleraar Ronald Hutton kon geen directe link maken tussen het oude voorchristelijke heidendom en het hedendaagse heidendom. Eenvoudig omdat er geen schriftelijke bronnen bestaan die deze directe link hard kunnen maken. Het enige dat Hutton wel opmerkte was dat sommige gewoontes de eigenschap bezitten iets te communiceren dat oorspronkelijk archaïsch is. Oftewel die gewoontes communiceren iets dat betrekking heeft op een zeer oud tijdperk. Die gewoontes roepen dus oorspronkelijke oeroude gevoelens op. Er is dus een verband maar er is ook een gat van bijna 1500 jaar dat nog overbrugd moet worden. Dat heb ik geprobeerd te doen door de laatste opmerking van Hutton verder te gaan analyseren en te verklaren vanuit het onderwerp rituelen.

Rituelen hebben bijvoorbeeld de mogelijkheid om mensen in contact te brengen met een deel van het bewustzijn dat dieper ligt dan het rationeel bewustzijn. De theoloog Ekkehard Muth noemde dit het ‘symbolisch bewustzijn’. Door dit symbolisch bewustzijn zijn wij, volgens Muth, tijdens een ritueel in staat God te ervaren. Kennelijk zijn wij in staat om God innerlijk te ervaren. Daarover hadden anderen ook al belangrijke opmerkingen gemaakt. Zo heeft de grote kerkgeleerde Augustinus min of meer gezegd dat we via de innerlijke ervaring God kunnen vinden. Wat recenter in de geschiedenis hield de psycholoog William James een pleidooi voor het wetenschappelijk onderzoeken van de innerlijke ervaringen en intuïtie van de mens. Ook kende James het onbewuste waarvan hij zei dat dit wel eens de ingang zou kunnen zijn waardoor het transcendente binnenkomt in menselijke levens. Het onbewuste biedt de mogelijkheid God te ervaren. Daardoor ontstond het vermoeden dat het, bij het symbolisch bewustzijn, wel eens over het onbewuste zou kunnen gaan. Degene die van de studie daarvan zijn levenswerk heeft gemaakt is de psycholoog en psychiater Carl Gustav Jung.

Een belangrijk aspect van het onbewuste is, volgens Jung, de ziel. De ziel doet ervaringen op van de buitenwereld door middel van de zintuigen. Deze ervaringen worden, met behulp van de hersenen, opgeslagen in ons geheugen. In ons geheugen liggen dus al onze ervaringen opgeslagen. Echter, via de dragers van de erfelijke eigenschappen bestaat er ook een verband tussen onze eigen psychische basisstructuur en die van onze voorouders. Daardoor bestaat de mogelijkheid om indirect ook met de ervaringen van onze voorouders contact te maken, of dat deze via het onbewuste naar buiten komen. Maar de ziel draagt nog meer mogelijkheden in zich om een verbinding met het verleden te maken. Zo kwam Jung erachter dat de ziel dingen voortbracht die niet van hemzelf of uit zijn eigen bewustzijn afkomstig waren, In de ziel kunnen geesten uit het verleden werkzaam zijn die dergelijke dingen voortbrengen. Een laatste aspect dat de gedachtegang ondersteunt dat de ziel onze verbinding met het verleden is, zijn de archetypen. Deze archetypen vormen de gemeenschappelijke structuren van het collectieve onbewuste, die diep zijn ingegroefd in de psyche door de gelijkaardige ervaringen van alle mensen van alle tijden.

Rituelen brengen ons in contact met ons onbewuste via welke we ervaringen uit het verleden opnieuw kunnen beleven. De beelden die worden opgeroepen zouden namelijk heel goed verband kunnen houden met de ervaringen van onze voorouders. Anders gezegd, de ervaringen van onze voorouders worden zichtbaar in onze rituelen, in ons handelen en in onze creatieve uitingen van dat moment? Wanneer dat waar is zou het ook heel goed kunnen dat in hedendaagse rituelen inderdaad oude heidense rituelen tot leven komen. 

donderdag 28 juli 2011

Archetypen


Archetypen vallen het beste te begrijpen via een kleine omweg, namelijk via de instincten of driften. Instincten staan erg dicht bij de archetypen, zowel wat betreft hun wijze van functioneren alsook door het feit dat ze ongetwijfeld overgeërfd zijn.[1] In tegenstelling tot dieren kan de mens zijn instincten camoufleren door het bewuste handelen op grond van een individuele wilsbeschikking of door conventies. Hier zien we dus de vrije wil van de mens een belangrijke rol spelen. Bij dieren heeft instinct een functie. We zien we dat dieren op bepaalde prikkels uit de omgeving reageren. Door een keten van reflexen wordt die reactie van het dier, in die specifieke situatie, uiteindelijk tot een vast patroon in zijn gedrag.  Aangezien dergelijk gedrag kennelijk kan worden overgeërfd, zou ik zeggen dat die gedragsveranderingen worden vastgelegd in het DNA materiaal van dieren. Bij mensen zal dat niet veel anders gaan.

Het archetype heeft het karakter van een model of van een overgeërfde structuur en het reageert op prikkels uit de omgeving. Archetypen zijn dus niet zoiets als overgeërfde beelden. Ze zijn structuurelementen van het collectieve onbewuste, die in staat zijn beelden te scheppen. Archetypen zijn geen beelden maar ze tonen zich in beelden.[2] De Wikipedia voegt daaraan toe dat het bij archetypen om een soort oorspronkelijk patroon gaat waarnaar andere, soortgelijke zaken worden gemodelleerd.[3]

Verder beschrijft de Wikipedia archetypen als onbewuste, universele ideeënpatronen. Archetypen zijn aangeboren mogelijkheden waardoor beelden de neiging hebben zich op eenzelfde manier te ontwikkelen. Mensen erven dus niet bepaalde beelden, mensen erven slechts de mogelijkheid tot het vormen van eenzelfde type beelden. Deze worden verder persoonlijk ingevuld. Jung schrijft ook dat het archetype an sich niet bestaat. Het is slechts een soort blueprint. Archetypen zijn als het ware lege matrijzen die pas vlees en bloed worden als ze opgeroepen worden en vervolgens buiten ons geprojecteerd. Zij komen niet alleen in mythen en andere universele verhalen zoals sprookjes tot uitdrukking, maar ook in dromen. Ook bepaalde mensen, plaatsen, situaties of geuren kunnen iets hebben dat het archetype wakker maakt. Wanneer een archetype wordt geprojecteerd op een persoon krijgt deze een bovennatuurlijke glans. Deze glans betovert doordat ze iets aantrekkelijk, fascinerend heeft én tegelijkertijd iets afschrikwekkend en zelfs angstaanjagend. Dit dubbelzinnige effect van het archetype en haar onbewuste werking maken dat een archetypische projectie in staat is om mensen te binden. Het vernietigende charisma van sommige leiderstypes en het verslavende karakter van bepaalde verliefdheden kunnen van hieruit verklaard worden.[4]

Net zoals het lichaam bij de geboorte éénzelfde basisvorm vertoont, is ook de psyche dus op een bepaalde wijze gestructureerd. De gemeenschappelijke structuren van het collectieve onbewuste, de archetypen, zijn als het ware ingegroefd in de psyche door de gelijkaardige ervaringen van alle mensen van alle tijden. Zoals de instincten de dieren aanzetten tot een gelijkaardig automatisch gedrag, zo worden mensen door de zogenaamde archetypen gedreven tot een automatisch gedachten- en gevoelspatroon. Archetypen roepen dus bepaalde reacties op. Deze zijn niet zoals bij instinct voorspelbaar, maar ze bestaan uit soms ingewikkelde combinaties van gevoelens, intenties en voorstellingen. Omdat het archetype vanuit het onbewuste werkt komen die gevoelens, intenties en voorstellingen dus naar buiten in de vorm van fantasieën, symbolen of symboolcombinaties. Misschien is het nu ook gemakkelijker te begrijpen waarom eerder het onderscheid werd gemaakt tussen individuele en collectieve symbolen. Een individueel symbool ontstaat voornamelijk door projectie van een inhoud van het persoonlijk onbewuste en een collectief symbool is de projectie van een aspect van een archetype.

Zoals we hebben gezien zijn archetypen structuurelementen van het collectieve onbewuste, die in staat zijn beelden te scheppen. Deze beelden worden vervolgens op objecten in de buitenwereld geprojecteerd. Daarnaast roepen de archetypen fantasieën op die vorm en richting aan onze driften geven. Om die reden karakteriseerde Jung archetypen ook als het ‘vormende principe van de aandrift’ of kortweg ‘het beeld van de drift’.[5] Nu is het zo dat driften de impulsen voor al ons handelen vormen, onze driften staan aan de basis van ons leven. In feite wordt ons levenslot bepaald door de confrontatie van onze archetypische mogelijkheden met de ons omringende werkelijkheid. Hiermee staan we al ver af van enige relatie met rituelen, toch wil ik dit stuk voor de duidelijkheid afronden met een voorbeeld, de anima.

De anima is het archetype van het onbewuste vrouwelijke principe in de ziel van de man. Dit archetype wekt, zoals alle archetypen, fantasieën en andere symbolen op en oefent daardoor invloed uit op het werkelijke leven. Het archetype van de anima ligt aanvankelijk in het archetype van de moeder besloten. Wanneer de man langzaam maar zeker volwassen wordt maakt de anima zich los van het moeder- archetype. Dit uit zich op zeker moment in fantasieën die op meisjes en vrouwen worden geprojecteerd. De anima bevat echter veel meer aspecten en manifestaties dan welk meisje, of welke vrouw ook in werkelijkheid in zich heeft. De anima is het zacht meisje, de hoer, de betoverende nimf en de kuise maagd, ze is de razende bacchante en de hoedster van verborgen wijsheid, ze is het alledaagse, rustige gevoel en de extatische verrukking. Kortom de anima omvat de som van alle denkbare ervaringen die de man in het onbewuste vrouwelijke aspect van zijn ziel ooit zou kunnen ondergaan. Waar het hierbij om gaat is dat de man al deze aspecten van het vrouwelijke al onbewust in zich draagt voordat hij er in de buitenwereld ooit mee in aanraking is gekomen.

Overigens draagt ook elke vrouw een dergelijk archetype in zich, de animus, het onbewuste mannelijke principe in de ziel van de vrouw. Er is volgens mij vervolgens niet veel fantasie voor nodig om in te zien dat relaties in grote mate afhankelijk zijn van het karakter van de beide partners en de mate waarin driften aangestuurd door fantasieën die zijn opgeroepen door de anima of animus een plek krijgen in de relatie. Daarbij is het wel zo dat wanneer de anima of animus wordt verdrongen de man of vrouw in kwestie kan verkommeren en zelfs ziek worden.

Wat voor ons belangrijk is in dit stuk over de archetypen is de waarneming dat de gemeenschappelijke structuren van het collectieve onbewuste, de archetypen, als het ware zijn ingegroefd in de psyche door de gelijkaardige ervaringen van alle mensen van alle tijden. In de archetypen hebben we dus een link naar een verleden dat ver achter ons ligt.


[1] Helmut Barz, Jung en zijn psychotherapie. (Amsterdam, 1981) p. 122
[2] Barz, Jung en zijn psychotherapie. p. 124
[5] Barz, Jung en zijn psychotherapie. p. 127

woensdag 27 juli 2011

Culturen en religies discrimineren per definitie

In verband met de gebeurtenissen in Noorwegen heb ik de volgende tekst afkomstig uit mijn boek ‘Spiritualiteit en zingeving’ op dit blog gezet. Ik vraag mij namelijk af waarom in de media niet meer antropologen aan het woord komen. Mechanismen zoals we die in de politiek en in Noorwegen aan het werk zien, zijn door hen namelijk uitgebreid in de literatuur beschreven. Wanneer wij ons bewust worden hoe die mechanismen werken, kunnen we ze misschien ook veranderen. Op dit moment nemen alle partijen in alle toonaarden afstand van de gewelddadige moordaanslagen in Noorwegen. Iedereen probeert de handen in onschuld te wassen. Wat ik in deze tekst probeer duidelijk te maken is dat discriminatie onlosmakelijk met elke cultuur te maken heeft en dat aanslagen zoals die in Noorwegen dus ook willekeurig overal kunnen voorkomen. Ze zijn het onmiskenbare gevolg van ontwikkelingen binnen een cultuur.

De cultuurfilosoof Ton Lemaire (1941 - ) beschrijft het cultuuridealisme. Dit is een stroming binnen de antropologie die mensen begrijpt als symboliserende wezens. Via symbolen verleent de mens een zin aan de werkelijkheid die er ‘van nature’ niet in aanwezig is[1]. Dergelijke symbolen bevatten aanwijzingen over de manier waarop mensen orde aanbrengen in een in beginsel chaotische wereld.[2] De antropologe Sherry Ortner introduceert vervolgens het concept sleutelsymbolen.[3] Dit zijn symbolische betekenisdragers en belangrijke indicatoren die ons naar de focus van een cultuur kunnen leiden. Symbolen bevatten dus aanwijzingen over een bepaalde cultuur en wat daarin belangrijk wordt gevonden. Ortner onderscheidt gecondenseerde en bewerkelijke symbolen.

Gecondenseerde symbolen, zoals een nationale vlag of het christelijke kruis, vertegenwoordigen complexe ideeën van een cultuur en kunnen deze in één oogopslag tot uitdrukking brengen. Bewerkelijke symbolen zorgen voor ordening van ervaringen. Ze zijn hulpmiddelen om grip te krijgen op complexe en ongedifferentieerde gevoelens en ideeën. De symbolische classificaties van de antropologe Fiona Bowie, waarover hierna meer informatie volgt, zijn daarvan een voorbeeld.

Bowie gebruikt het begrip symbolische classificatie om een menselijke activiteit uit te leggen waarmee wij andere mensen onbewust onderbrengen in een bepaalde klasse. De symbolische classificaties, de middelen waarmee wordt geclassificeerd, zijn onder andere: taal, leeftijd, sekse, etnische en culturele eigenschappen en handicaps. Dergelijke classificaties helpen ons om onze ervaringen te ordenen en grip te krijgen op de realiteit waarin wij leven. De manier waarop we dit doen en de betekenis die we aan een bepaalde categorie geven varieert per cultuur.[4]

Sommige mensen zullen worden geclassificeerd als familie. Andere mensen zullen gezien worden als handelspartners, begunstigers, leraren, vrienden, vijanden, of als vreemdelingen, die genegeerd moeten worden, of juist gevaarlijk zijn en onder controle moeten worden gehouden. Mensen voegen aan elke classificatie een waardeoordeel toe, waardoor, binnen een samenleving verschillende groepen ontstaan waarvan sommige, als gevolg, virtueel buiten de boot vallen.

Het resultaat van symbolische classificatie is een symbolisch (classificatie) systeem. Binnen een dergelijk systeem wordt overeenstemming verondersteld over de manier waarop de werkelijkheid wordt gezien en geïnterpreteerd. Eigenlijk is dit de basis voor elke sociale orde, omdat mensen pas met elkaar kunnen samenleven wanneer ze bepaalde zienswijzen met elkaar delen. Bowie brengt vervolgens een relatie aan tussen de praktijk van classificatie en opvattingen over wat ‘rein’ en ‘onrein’ is. Elke symbolische classificatie die we maken, is terug te voeren op dit onderscheid. Onze reflecties hierop zijn altijd een reflectie op de relatie van orde tot wanorde, bestaan tot niet-bestaan, van vorm tot vormloosheid en van leven tot dood.

Verschillende culturen hebben elk eigen regels over reinheid en onreinheid wat weer zijn invloed heeft op de sociale structuur. Om dat aan te tonen refereert Bowie aan Mary Douglas. Om de relatie tussen regels over reinheid en de invloed op de sociale structuur te illustreren, heeft deze antropologe een analyse gemaakt van het kastensysteem in India. De analyse laat zien hoe een Brahmaan groep, die bekend staat als de ‘Havik’, in een specifieke relatie leeft met een andere groep, de onaanraakbaren. Ze maken beide deel uit van een systeem waarbinnen een bepaalde hiërarchie bestaat. De Brahmanen, leden van de priesterkaste, staan aan de top van de hiërarchie. De onaanraakbaren helemaal onderaan. Zij doen al het werk dat voor de andere kasten onrein is. Dit is bijvoorbeeld werk dat met ontlasting of de dood te maken heeft. Hierdoor zijn de onaanraakbaren helemaal onrein geworden en zijn zij in feite buiten het kastensysteem geplaatst.

Maar, hoewel de onaanraakbaren buiten het kastensysteem staan leveren ze wel een belangrijke bijdrage aan het in standhouden ervan. Dit is mogelijk door een ingewikkeld systeem van omgangsregels tussen de verschillende groepen. Zo mogen een havik en een onaanraakbare niet gelijktijdig hetzelfde gereedschap aanraken en mag een havik niet direct fruit of geld aannemen van een onaanraakbare. Gelukkig voor de samenwerking geldt grond niet als een geleider van verontreiniging, stro doet dat echter wel.[5] Wat hier duidelijk wordt is dat het bij een bepaald geloofssysteem eigenlijk om een symbolisch systeem gaat, een manier van symbolische classificatie met als gevolg dat mensen in een cultureel hokje worden ondergebracht.
Overal waar sprake is van een bepaalde sociale orde is ook sprake van een bepaald symboolsysteem en elk symboolsysteem is uiteindelijk weer terug te voeren op onze ideeën over reinheid en onreinheid. Het verschil tussen verontreinigend gedrag in het ene deel van de wereld met dat in en ander deel is alleen een zaak van detail. Zo zijn de opvattingen over vuil in het Westen beïnvloed door onze kennis over ziekteverwekking en hygiëne. Bowie gebruikt hiervoor de term medisch materialisme dat regels met betrekking tot reinheid probeert te verklaren (of eerder weg te verklaren) door te refereren aan wetenschappelijke, medische of hygiënische principes. Wanneer we die kennis uit onze opvattingen verwijderen dan blijft de oude opvatting over: vuil is materie die niet op zijn plaats is.

Als menselijke wezens creëren we voortdurend patronen van betekenis uit onze individuele en collectieve ervaring. Wanneer een patroon eenmaal is vastgelegd wordt het daarna meestal versterkt en worden we blind of negeren we datgene wat er niet in past. Er is een ingebouwd filtermechanisme. Mensen houden niet van dubbelzinnigheden en afwijkingen, omdat ze de grondvesten van onze betekenissystemen uitdagen en overhoop halen. Symbolische classificatie heeft dus niets met biologische, wetenschappelijke, medische of hygiënische principes te maken, maar alles met categorieën en wat deze voor ons betekenen. De betekenis die wij er aan geven bepaalt vervolgens weer ons gedrag ten opzichte van die categorieën.

Er zijn taboes of regels die het contact met afwijkende personen of dingen beletten. Op die manier wordt de definitie versterkt van wat toegestaan en normaal is. Op die manier krijgt een daad van classificatie, die altijd afkomstig is vanuit een specifiek wereldbeeld en opvattingen over wat ‘rein’ en ‘onrein’ is, vergaande gevolgen voor de levens van mensen. Dat dit extreme vormen kan aannemen weten we uit de verhalen over de inquisitie en de nazi’s. Beide zijn voorbeelden van symbolische classificatie waarbij, volgens de psychiater Robert Jay Lifton en zijn medewerker Eric Olson, een groep tot slachtoffer wordt gemaakt en als submenselijk, als besmet met de dood en dus als onrein, wordt beschouwd. Omdat ze met de dood besmet zijn, is hen doden niet echt doden. Dit proces van slachtoffering kan gezien worden als een soort pseudomoraliteit. De eigen groep wordt er door boven de dood uitgeheven, maar slechts door de status van de andere groep te verlagen.[6]

Dat ook politici dit proces kennen zien we ook nu, na Noorwegen, weer gebeuren. Verschillende politici wijzen naar elkaar met de woorden door de andere kant te worden gedemoniseerd. In ieder geval lijkt het mij belangrijk dat we van deze antropologische benadering van religie leren inzien hoe cultuur ontstaat en functioneert. Cultuur discrimineert en op die manier kan de menselijke behoefte aan zingeving onvoorstelbaar lijden tot gevolg hebben. Zoals het hindoeïsme laat zien kan religie in dat proces een belangrijke rol spelen.


[1] Ton Lemaire, Over de waarde van kulturen. Een inleiding in de kultuurfilosofie. (Baarn, 1976) p.381
[2] Henk Driessen en Huub de Jonge (Ed.), In de ban van betekenis. Proeven van symbolische antropologie.
  (Nijmegen, 1994) p. 7
[3] Sherry B. Ortner, ‘On Key Symbols.’ In: A reader in the Anthropology of Religion. ed. Michael Lambek
  (Blackwell Publishing, 2002) p. 158
[4] Fiona Bowie, The anthropology of religion. (Blackwell publishing ltd, 2006) p. 34
[5] Bowie, The anthropology of religion. p. 41-42
[6] Robert Jay Lifton en Eric Olson, Leven en sterven., (Bilthoven, 1974) p. 78 - 79

Het collectief onbewuste

We leven in een wereld van symbolen, die ons aan de ene kant de betekenis laten zien van de wereld der uiterlijke dingen en ons aan de andere kant stukje bij beetje inzicht geven in ons onbewuste innerlijk. Onze zintuigen nemen immers prikkels waar in de buitenwereld waaraan door onze ziel een betekenis wordt gegeven. De ziel vertaalt die prikkels als het ware in symbolen. Door dit proces ontstaat er een mate van overeenkomst tussen de wereld om ons heen en onze ziel. Hoewel we de ziel als niet-stoffelijk zien kan de ziel wel ervaren en handelen. Om zich echter te kunnen manifesteren en actief aan de buitenwereld te kunnen deelnemen heeft de ziel een menselijk lichaam nodig. In dat lichaam maakt ze deel uit van het onbewuste. Wat de ziel verder in zichzelf of voor zichzelf mag zijn, ze ontwikkelt zich door de wereld om haar heen. De ziel kan deze buitenwereld waarnemen omdat die buitenwereld het lichaam voorzag van daartoe bestemde zintuigen. In het licht van deze wisselwerking tussen buitenwereld, lichaam en ziel is allang geleden het vermoeden gerezen dat aan alle drie weleens een principe ten grondslag zou kunnen liggen waarin alle drie hun oorsprong vinden. Dit principe wordt in talrijke scheppingsverhalen als goddelijk aangeduid.

Een eerste verklaring voor de overeenstemming tussen buitenwereld, lichaam en ziel is dus te vinden in de vermoedelijke gemeenschappelijke oorsprong. Een andere aanwijzing voor die overeenstemming vinden we in veel mythen, sprookjes en religies van allerlei volken verspreid over de wereld. In die verhalen vinden we opvattingen van een bezielde natuur. Daarbij wordt helemaal geen onderscheid gemaakt tussen ziel en natuur. Op die manier kan ik me voorstellen hoe binnen de Alchemie de uitspraak ‘zo boven, zo beneden’ is ontstaan. In dit betoog zou dat vertaald kunnen worden naar de opvatting dat psychische inhouden als reële aspecten van de buitenwereld zijn te beschouwen. Deze psychische inhouden worden vervolgens weer in de buitenwereld geprojecteerd. Bijvoorbeeld via mythen, sprookjes, folklore, kunst en religie, waardoor die buitenwereld als een spiegel gaat functioneren.

Zoals ik het nu zie nemen onze zintuigen trillingen waar in de buitenwereld. Onze ziel vertaald die trillingen naar symbolen die vervolgens in de buitenwereld worden geprojecteerd. De buitenwereld functioneert op die manier als een spiegel. Alleen lijkt mij dat niet het hele verhaal. Het doet mij een beetje denken aan de kip en het ei. Alleen doet het er hier niet zoveel toe wat het eerst was. Wat ik zie is dat er een wisselwerking bestaat tussen de buitenwereld en onze binnenwereld. De ziel speelt daarbij een bijzondere rol. Doordat de ziel iets doet met de al aanwezige inhouden van onze binnenwereld en de waarnemingen van de buitenwereld ontstaan de symbolen, die vervolgens op de buitenwereld worden geprojecteerd. Tijdens dit proces maakt de ziel een groei of ontwikkeling door. Daarnaast kan door de projecties, de mens zichzelf en zijn plek in die buitenwereld herkennen. Wat ik mij wel afvraag is of de buitenwereld door de ontwikkeling die de ziel doormaakt en de voortdurende projecties die daarop plaatsvinden ook verandert? Het lijkt mij namelijk dat dit onvermijdelijk gebeurt. In ieder geval kon de schilder Otto Runge in 1802 op die manier aan zijn vriend, de dichter Ludwig Tieck schrijven: ‘Het landschap zou zo moeten zijn dat … de mens zich in alle natuurverschijnselen zou herkennen, met al zijn eigenschappen en hartstochten; bij het aanschouwen van alle bloemen en bomen wordt het me steeds duidelijker, hoe in elk daarvan iets van de menselijke geest en begrip of gewaarwording aanwezig is…’[1]

Op de wisselwerking tussen buitenwereld en binnenwereld, zo zie ik dat tenminste, is dus ook de overeenkomst tussen beide gebaseerd. Daarbij kunnen we de volgende verrassende waarneming doen: symbolen bestaan in een grote verscheidenheid. Toch bestaan er kennelijk bepaalde ordeningsprincipes volgens welke symbolen met elkaar gecombineerd worden en in een bepaalde relatie met elkaar worden gebracht. Er bestaat dus een thematische samenhang tussen symbolen. Echter nog verrassender is de waarneming dat bepaalde concrete situaties, die voor mensen een wezenlijke betekenis hebben, bepaalde symbolencombinaties voortbrengen. Deze combinaties vertonen door de hele geschiedenis van de mensheid heen een verbluffende regelmaat en zijn overal ter wereld hetzelfde.

De vraag die zich opdringt is hoe het mogelijk is dat bepaalde symbolische beelden en handelingen, waarin universele begrippen, zoals leven, dood, liefde, haat, vader, moeder, hemel en aarde enzovoorts, een afspiegeling vinden overal hetzelfde zijn. Dergelijke overeenkomsten zijn namelijk niet allemaal te verklaren uit overlevering doordat mensen fysiek met elkaar in contact zijn geweest. Dit kan worden verklaard door de theorie van Jung van het collectieve onbewuste en de daartoe behorende archetypen.

Daarmee zijn we terug aan de basis van het levenswerk van Jung. Net als het individuele en het collectieve symbool, maakte Jung ook een onderscheid tussen het persoonlijke en het collectieve onbewuste. Het persoonlijk onbewuste zit als een dun laagje op het collectieve onbewuste. Het bevat de verdrongen neigingen van de mens. Deze worden kunstmatig onder de drempel van het bewustzijn gehouden.[2] Wat het collectieve onbewuste betreft constateerde Jung op grond van zijn psychiatrische ervaringen dat deze gebieden nooit individuele verworvenheden zouden kunnen zijn, maar alleen van collectieve aard. Om een verder begrip van het collectieve onbewuste te krijgen ga ik verder in op een ander concept dat door Jung is ontwikkeld, namelijk de archetypen.


[1] Helmut Barz, Jung en zijn psychotherapie. (Amsterdam, 1981) p. 117
[2] Carl Gustav Jung, De scheppende mens. Over het fenomeen van de geest in kunst en wetenschap. (Rotterdam, 2000) p. 136

dinsdag 26 juli 2011

Symbolen, persoonlijke symbolen en collectieve symbolen

Maar terug naar Jung. Er zijn nog een paar dingen die ik met betrekking tot het onbewuste, en de mogelijkheid om een poort naar het verleden te openen, wil behandelen en dat is de rol van symbolen. Volgens de cultuurfilosoof Ton Lemaire (1941 - )  verleent de mens via symbolen een zin aan de werkelijkheid die er ‘van nature’ niet in aanwezig is.[1] Dergelijke symbolen bevatten aanwijzingen over de manier waarop mensen orde aanbrengen in een in beginsel chaotische wereld.[2] Ook Jung ging ervan uit dat het voor het wezen van de mens essentieel is in de waarneming van de buitenwereld steeds een zin te ervaren, iets dat aan de eigen ziel verwant is. Om dat te realiseren creëert de mens symbolen.[3]

Binnen de psychotherapie van Jung wordt een symbool opgevat als een zintuiglijk waargenomen beeld (met inbegrip van de daaraan toegekende betekenis) dat voor de waarnemende mens wijst op iets dat verder reikt dan het waargenomene, iets dat hij zonder dit symbolische beeld niet zou kunnen waarnemen.[4] Objectief gezien kennen we de ons omringende wereld niet, maar we vinden er iets van weerspiegeld in onze ziel. Dit beeld, dat zoals ik het zie de symbolische weergave van de waargenomen werkelijkheid is, omvat tegelijk meer, maar ook minder dan wat in de buitenwereld wetenschappelijk meetbaar is. ‘Minder’ in die zin dat onze zintuigen niet in staat zijn om alle prikkels vanuit de buitenwereld te registreren; ‘meer’ omdat we aan elke waarneming een betekenis en waarde toekennen, er dus iets menselijks aan toevoegen.

Symbolen geven ons de mogelijkheid om onszelf uit te drukken en onszelf weerspiegeld te zien. Symbolen hebben ook niet voor iedereen betekenis, alleen voor hen aan wie het als zodanig verschijnt. Ik moet daarbij aan het afscheid van mijn schoonmoeder denken. Wij hadden een kaartje laten maken met daarop een zon, een hart en een bos bloemen. Samen vormden ze een individueel symbool of, zoals Hermien Embsen en Ton Overtoom het noemen, een persoonlijk symbool[5] dat de overledene karakteriseerde en dat alle aanwezigen, tijdens het afscheid, meteen aansprak. Voor degenen die haar niet hebben gekend zal het symbool echter niet op dezelfde manier betekenis hebben als voor de aanwezigen op haar afscheid. Hierin zit meteen nog een kenmerk van symbolen verborgen. Symbolen kunnen hun verwijzend karakter verliezen en daarmee hun geheimzinnige macht kwijtraken. In het geval van het symbool voor mijn schoonmoeder, dat zal zijn verwijzende kracht verliezen wanneer er niemand meer is om haar te herinneren.

Naast het individuele symbool, dat alleen leeft voor de enkeling of een kleine groep van mensen, worden er in het boek ‘Jung en zijn psychotherapie’ ook collectieve symbolen genoemd. Dit zijn symbolen met een collectieve werking, symbolen die velen aanspreekt en voor hen betekenis hebben. Voorbeelden hiervan zijn sprookjes, volksverhalen, religies en ook kunstwerken. Hierin zitten collectief ontstane beelden waarin symbolen met elkaar zijn verweven. In elementaire beelden wordt de ontwikkeling van de mens weergegeven op seksueel, lichamelijk, psychisch en geestelijk gebied. Daarbij worden tegelijk strategieën aangeboden over hoe kinderen en volwassenen zich in bepaalde situaties dienen te gedragen. Sprookjes en volksverhalen helpen kinderen en volwassenen om in symbolische beelden te ontdekken wat er binnen in hen plaats vindt, waarheen de weg die ze volgen leidt en dat ze die weg niet alleen gaan.

Symbolen zijn voor ons dus om meerdere redenen interessant. Allereerst worden via de zintuigen waarnemingen van de buitenwereld gemaakt en in de binnenwereld weerspiegeld. Hierop worden vervolgens onbewuste zielsinhouden geprojecteerd, waardoor bepaalde symbolen ontstaan. In symbolen zien we dus hoe de buitenwereld en de binnenwereld in het onbewuste zijn versmolten tot een geheel. Dit is zowel een individueel als een collectief proces. Omdat ons bewustzijn niet in staat is het onbewuste direct te benaderen, maar alleen indirect, vormen symbolen de sleutel die de deur naar het onbewuste kunnen openen. Wanneer we met behulp van onze objectieve waarneming, het denken, het gevoel en de intuïtie, het symbool benaderen, bestaat de mogelijkheid dat het symbool zijn geheim prijs geeft. Op die manier kunnen we er in slagen om op indirecte wijze het onbewuste te begrijpen en, belangrijker misschien, om onze ziel te begrijpen. Daarom waren voor Jung dromen ook zo belangrijk, daarin komen we zelf s’nachts in aanraking met symbolen.

Dat we hier met een aspect te maken hebben dat ook in rituelen een belangrijke rol speelt mag duidelijk zijn. Symbolen spelen een hoofdrol in rituelen. Ook zijn rituelen op zich al een geheel van symbolische handelingen. Net als in sprookjes, volksverhalen, religies en kunstwerken brengen wij in rituelen onbewuste psychische inhouden tot uitdrukking, wij projecteren die als het ware op de buitenwereld, waarmee die buitenwereld een spiegel voor ons wordt. Daaruit blijkt dat rituelen dus niet alleen een afspiegeling op kleine schaal zijn van een groter kosmisch gebeuren. Wanneer Jung gelijk heeft zijn rituelen tegelijk een afspiegeling van onze binnenwereld. Wat onze psychische inhouden betreft weten we inmiddels ook dat er via het geheugen en de dragers van de erfelijke eigenschappen ook een relatie bestaat met de psychische basisstructuur van onze voorouders. Wanneer ik nu om me heen kijk in de wereld vertelt mij die niet veel goeds over de onbewuste wereld van de collectieve menselijke ziel. Maar met wat we nu weten komt de vraag op of we dat proces ook ten goede kunnen keren?



[1] Ton Lemaire, Over de waarde van kulturen. Een inleiding in de kultuurfilosofie. (Baarn, 1976) p.381
[2] Henk Driessen en Huub de Jonge (Ed.), In de ban van betekenis. Proeven van symbolische antropologie.
  (Nijmegen, 1994) p. 7
[3] Barz, Jung en zijn psychotherapie. p. 96
[4] Ibidem, p. 96
[5] Hermien Embsen en Ton Overtoom, Hoe zou jij het willen? Persoonlijk afscheid nemen van je dierbare. (Kampen, 2007) p. 80 - 81

maandag 25 juli 2011

Līlā, het spel van Krishna

Dat er andere manieren van denken mogelijk zijn, konden we al lezen in het blog 'De menselijke rede of het rationele denken'. Zo is binnen het Chinese denken causaliteit lang niet zo ingebakken als in het Westerse rationele denken. Nog een voorbeeld van een ander filosofisch denksysteem is het hindoeïsme.In zijn boek: ‘Nachtblauw. Ontmoetingen met Krishna,’ stelt Paul van der Velde, dat het Līlā, het spel van Krishna, een belangrijk concept is binnen de kosmologie van deze religie.[1] Volgens van der Velde, hoogleraar hindoeïsme en boeddhisme aan de faculteiten Religiewetenschappen en Theologie van de Radboud Universiteit te Nijmegen, betekent het woord Līlā op zich al ‘spel’. Het refereert aan de visie van theïstische bewegingen binnen het hindoeïsme dat onze wereld bestaat vanwege het verlangen van de goden om te spelen. Onze wereld bestaat omdat de goden zich anders zouden vervelen. Het Līlā geeft hen de mogelijkheid om te spelen en elkaar, en de andere schepselen die het universum bewonen te fascineren. Het universum is het speelgoed van de goden, geschapen voor hun amusement en genoegen en niet als doel op zich. Belangrijk is alleen het proces van spelen waarin de goddelijke natuur zichzelf toont in de speler, het speelveld en de medespelers.[2]

Līlā is het speelveld van Krishna. Hoewel hij het spel zelf is begonnen, heeft hij het spel ook nodig om zijn eigen werkelijke natuur te leren kennen. Krishna heeft het Līlā nodig zoals het oog een spiegel nodig heeft om de eigen schoonheid en beweeglijkheid te kunnen waarnemen.[3] Een karakteristiek van het Līlā is dat het een meer complete wereld is waarin Krishna en zijn medespelers voor altijd jong zijn. In het Līlā staat de tijd stil. Alle handelingen gebeuren daar bovendien simultaan. Verleden, heden en toekomst vallen samen in die zin dat wanneer iets zich in het heden voltrekt zich dit eveneens gelijktijdig in het verleden en de toekomst voltrekt. Hetzelfde geldt voor zaken uit het verleden of de toekomst.[4] Zoals ik het zie kan op het Līlā niet het Westerse lineaire denken worden toegepast. In het Līlā lijkt het mij zelfs mogelijk om vanuit de toekomst het verleden te beïnvloeden en andersom. In die wereld zijn Krishna en zijn metgezellen voor eeuwig jong en voor eeuwig oud. Er wordt vaak gezegd dat het in die wereld mogelijk is om mythische gebeurtenissen gelijktijdig en eeuwig te zien. Het is mogelijk om Krishna gelijktijdig op de ene plaats als een kind en op een andere plaats als een volwassene te zien.

Waar het mij in dit korte intermezzo om gaat is aan te geven dat er denkwijzen bestaan waarin het helemaal niet vreemd is om een relatie te zien tussen rituelen die in de huidige tijd worden uitgevoerd en rituelen waar mensen duizenden jaren geleden aan mee deden. Ook wanneer schriftelijke bronnen ontbreken, die deze relatie bevestigen. Ik zou haast durven stellen dat het dan niet meer uitmaakt dat er een wetenschap is die beweert dat er geen directe link is aan te tonen tussen moderne eigentijdse rituelen en die van duizenden jaren geleden. Zolang de deelnemers daar zelf wel van overtuigd zijn is die uitspraak van de wetenschap voor hen helemaal niet van belang. Overigens zijn moderne heidenen zich dat zelf ook bewust. Zo las ik op een website van een Belgische druïde de volgende tekst: ‘Voor degenen die het gedachtengoed van de Druïden als een levend systeem wensen te gebruiken is de oorsprong ervan onbelangrijk. Dit in tegenstelling tot degene die de oorsprong ervan louter uit zuiver academische overwegingen wil gaan bestuderen.’[5]


[1] Paul J.C.L. van der Velde, Nachtblauw. Ontmoetingen met Krishna. (Budel, 2007) p. 175
[2] Van der Velde, Nachtblauw.  p. 175 - 178
[3] Ibidem p. 10
[4] Ibidem p. 129

zondag 24 juli 2011

De ziel

In ‘Jung en zijn psychotherapie’ valt te lezen dat de ziel zich manifesteert door middel van lichamelijke processen. De ziel is echter niet het lichaam. Men kan ook niet zeggen dat de mens een lichaam en een ziel heeft, de mens is beide, lichaam en ziel. Fundamenteel voor de ziel is het vermogen om de wereld waar te nemen. Door middel van de zintuigen kan de ziel zien, horen, ruiken, proeven en voelen (in de zin van tasten). De wereld om ons heen bestaat uit electromagnetische trillingen. Onze zintuigen zijn in staat die trillingen op te vangen en via ons zenuwstelsel door te geven aan de hersenen. Pas in de ziel ontstaat vervolgens een bepaalde waarneming. Zo is een groene wei dus niet objectief groen (objectief bestaat hoogstens het feit dat dat het gras een bepaalde trilling van het zonlicht weerkaatst). De wei wordt pas groen door de waarnemende ziel van de mens. Zo is het ook met klanken. Objectief zijn dit slechts geluidloze trillingen die pas door onze waarneming het karakter van klanken krijgen.

De ervaringen die de ziel op deze manier opdoet van de buitenwereld worden, met behulp van de hersenen, opgeslagen in ons geheugen. Het geheugen vormt dan ook de basis voor onze psychische continuïteit. Hier vinden we ook weer een belangrijke relatie met de mogelijkheid dat rituelen een brug naar het verleden kunnen slaan, of een poort naar het verleden kunnen openen. In het geheugen liggen namelijk alle ervaringen van het individu opgeslagen, ook de die van vergeten gebeurtenissen. Via de dragers van de erfelijke eigenschappen bestaat er zelfs een verband met de psychische basisstructuur van de voorouders, die slechts indirect voor het bewustzijn toegankelijk is. In de vorm van ons geheugen omvat onze ziel niet alleen het verleden, maar is zo ook in staat zich op de toekomst te richten. Door onze verbeeldingskracht kunnen we ons niet alleen het verleden voor de geest halen, maar ons ook iets voorstellen wat in de toekomst zal plaatsvinden.[1]

Wat ik hieraan interessant vind, is dat hier een mogelijkheid aanwezig is om via rituelen een poort naar het verleden te openen. Stel dat we in rituelen en ook op andere manieren, bijvoorbeeld via spel, vrij associëren of geleide meditatie, contact maken met ons onderbewuste. Wanneer we dat vervolgens in ons handelen en in onze creatieve uitingen laten doorwerken, komen daardoor dan ook al die ervaringen uit ons eigen leven, maar ook die van onze voorouders, naar buiten? Anders gezegd, worden die ervaringen zichtbaar in ons handelen en in onze creatieve uitingen van dat moment? Wanneer dat waar is zou het heel goed kunnen dat in hedendaagse rituelen inderdaad oude heidense rituelen tot leven komen. 

Nog een aanwijzing dat de ziel een verbinding met het verleden kan leggen komt voort uit de ervaring van Jung dat de ziel dingen voortbracht die niet van hemzelf of uit zijn eigen bewustzijn afkomstig waren, maar die zichzelf schiepen en hun eigen leven leidden. Ook voerde Jung gesprekken met fantasiegestalten die niet het product van hemzelf leken. Hij ervoer ze als krachten die niet van zijn eigen zelf afkomstig waren. Een van die figuren waar Jung gesprekken mee voerde was Philemon en deze sprak dingen uit die Jung niet bewust gedacht had. Door die gesprekken werd Jung zich bewust van de ‘werkelijkheid van de ziel’. Door Philemon begreep Jung dat er, buiten zijn bewustzijn, iets in hem aanwezig was dat dingen kon uitspreken die hij zelf niet wist en niet bedoelde, dingen die wellicht tegen hemzelf gericht waren. Tijdens een gesprek met een Indiër, een vriend van Ghandi, realiseerde Jung zich dat deze Philemon een geest uit het verleden was. De Indiër legt hem namelijk uit dat zijn leraar of goeroe Chankaracharya was, de commentator van de Veda’s en dus iemand die al eeuwen lang geleden gestorven was. Deze man had een geest als leraar.[2]

Jung was bekend met het denken binnen stromingen als het Hindoeïsme. Het is interessant om daar zelf ook naar te kijken, al was het alleen maar om te constateren dat daar andere opvattingen bestaan van concepten zoals tijd en ruimte.


[1] Helmut Barz, Jung en zijn psychotherapie. (Amsterdam, 1989) p. 30 - 31
[2] Carl Gustav Jung, Herinneringen Dromen Gedachten.Een autobiografie. Red. Aniela Jaffé (Rotterdam, 1999)  p. 160 - 161

zaterdag 23 juli 2011

Ons onbewuste en de toegang daartoe via dromen


In vorige blogs konden we lezen dat het onbewuste een poort zou kunnen zijn, die ons doorgang verleent naar het transcendente. Het is dus interessant om het onbewuste verder te onderzoeken. Degene die in de vorige eeuw zijn leven lang aan dit onderwerp heeft gewijd is de Zwitserse Psychiater en psycholoog, Carl Gustaf Jung.  Hij was zich bewust dat hij zich daarmee op paden begaf die, zoals hij zelf zij, niets met wetenschap te maken hadden.[1] Voor zijn onderzoek deed hij dan ook bewust afstand van zijn academische carrière, omdat hij voelde dat het iets groots was dat hem overkwam en hij vertrouwde op datgene wat hem met het oog op de eeuwigheid het belangrijkste leek en waarvan hij zei: ‘Ik wist dat het mijn leven zou vullen en ik was omwille van dit doel tot elk waagstuk bereid.’[2] Toch heeft Jung altijd geprobeerd om de werkelijkheid die hij bestudeerde wetenschappelijk te begrijpen. Hij zegt dan ook: ‘Uit de inzichten die het onbewuste me verschaft had, moest ik concrete conclusies trekken – en dat is de inhoud van mijn levenswerk geworden.’[3]  Of zoals we ook kunnen lezen: ‘Jung legde zich er voortdurend op toe slechts hypothesen op te stellen die op ervaring stoelden en waarvan de houdbaarheid uit psychotherapeutische arbeid was gebleken.’[4]

Bij de beschrijving van dit levenswerk van Jung ga ik mij beperken tot het onbewuste en die aspecten daarvan die ik belangrijk vind voor rituelen. Overigens vond ik het nog niet gemakkelijk om te achterhalen wat Jung nu precies van het onbewuste dacht. Dat kwam vooral omdat het onbewuste kennelijk niet op zichzelf staat, maar dat er veel zaken zijn die daar een deel van uitmaken of die in of door het onbewuste werkzaam zijn. Omdat al die afzonderlijke aspecten ook een eigen betekenis hebben en een eigen plek binnen de werking van het onbewuste, was het lastig dat allemaal samen te brengen tot een samenhangend geheel. Maar laat ik bij het begin beginnen.

Jung wilde dromen verklaren, zowel zijn eigen dromen als die van patiënten. Daarbij maakte hij gebruik van eenvoudige vragen, bijvoorbeeld: ‘wat valt u daarbij in?’ of: ‘Hoe ziet u dat zelf?’  De antwoorden en associaties die leverden vervolgens vanzelf de interpretaties op om de droombeelden te kunnen begrijpen. Jung constateerde dat steeds wanneer hij erin slaagde om emoties in beelden te vertalen, dit wil zeggen de beelden te vinden die in de emoties verborgen waren, er rust optrad. Deze werkwijze had dus een therapeutische werking. Hij zag hierin echter ook een sleutel tot de mythologie en een mogelijkheid om de poorten tot de onbewuste menselijke psyche te openen. Voor Jung was het onbewuste een deel van de psyche dat ontoegankelijk is voor het bewustzijn , maar dat toch werkelijk aanwezig en werkzaam is. Het zijn de ontoegankelijke gebieden in ons geheugen, waarin we soms per ongelijk verzeild raken en dan ontwaren we inhouden waarvan we ons daarvoor schijnbaar nooit bewust zijn geweest. Deze gebieden kunnen we dan ook nooit direct en willekeurig benaderen en in het bewustzijn roepen, we kunnen ze alleen op indirecte wijze ontsluiten, doordat we de gevolgen ervan ondervinden. Dit is dan ook fundamenteel met betrekking tot het onbewuste: het kan nooit direct worden waargenomen. Wat we wel waarnemen is de uitwerking ervan, zoals bijvoorbeeld in dromen.[5] Tegenwoordig hebben we een veelheid aan technieken om de uitwerking van het onbewuste waar te nemen zoals bijvoorbeeld associatief schilderen of geleide meditaties en het lijkt me dat op deze manier ook in rituelen contact kan worden gemaakt met het onderbewuste. Denk maar aan de beschrijving van het symbolisch bewustzijn door de theoloog Ekkehard Muth.

Door spontaan te handelen, door je over te geven aan impulsen, geef je je over aan het onbewuste. Daarom vormde voor Jung vooral spel een belangrijke toegang tot het onbewuste. Zelf zag hij daarin een manier om zijn gedachten helder te krijgen en zijn fantasieën te begrijpen. Zo ging hij, telkens wanneer hij ergens bleef steken, schilderen of stenen bewerken. Voor hem waren dat rituelen die zijn werk en gedachten weer konden laten stromen. Voor Jung was het onbewuste op deze manier ook een bron van creativiteit. Hij week daarin af van Freud met wie hij een tijdje had samengewerkt. Voor Freud was het onbewuste in de loop van een mensenleven ontstaan en waar verdrongen gedachten en impulsen een plek hadden gekregen. Freud stelde het onbewuste dus in grote trekken gelijk met het verdrongene. Voor Freud vormde het onderbewuste dan ook een bedreiging voor het bewustzijn, omdat al die verdrongen gedachten en impulsen een storende of zelfs ziek-makende invloed op het bewuste leven hadden.[6] Voor Jung was het concept van het onderbewuste veel omvangrijker. Voor hem was geen bron voor verstoringen en ziekte, eerder vormde het voor Jung een bron van creativiteit, de scheppende voedingsbodem voor de volledige ontplooiing van de mens.[7] Daarmee komen we aan bij een ander aspect van het onderbewuste, namelijk de ziel.


[1] C.G. Jung, Een autobiografie. In: Aniela Jaffé red., Herinneringen Dromen Gedachten. 7e druk (Rotterdam, 1999) p. 162
[2] Jung, Herinneringen Dromen Gedachten. p. 169
[3] Ibidem, p. 164
[4] Helmut Barz, Jung en zijn psychotherapie. (Amsterdam, 1989) p. 74
[5] Barz, Jung en zijn psychotherapie. p. 69 - 70
[6] Ibidem, p. 71 - 72
[7] Carl Gustav Jung, De scheppende mens. Over het fenomeen van de geest in kunst en wetenschap. (Rotterdam, 2000) p. 20