dinsdag 12 juli 2011

Gevoel en intuïtie als waardevolle instrumenten voor wetenschappelijk onderzoek.


Zoals beloofd in het blog: ‘De menselijke rede of het rationele denken’ zou ik terugkomen op het menselijke gevoel of intuïtie als een extra zintuig waarmee wij het gebied van onze waarneming enorm veel groter maken en dat we op grond daarvan ook wetenschappelijk gefundeerde uitspraken kunnen doen over God, het Goddelijke en andere zaken die verband houden met het transcendente, zaken die buiten het bereik van de vijf gewone zintuigen vallen.

De eerste die zich hiermee, op indrukwekkende wijze, bezig heeft gehouden is de Amerikaanse psycholoog William James (1842 – 1910). In zijn boek ‘Vormen van religieuze ervaring’ onderzoekt James of religie nut heeft voor het menselijk leven hetgeen hij onderzoekt met behulp van empirische bewijsvoering. Uniek aan James was dat hij in tegenstelling tot de experimentele psychologie uit zijn tijd , die de nadruk legde op een algemene karakterisering van de menselijke geest, juist keek naar het individu en individuele verschillen. De individuele geest was voor hem de oorsprong voor processen waarmee de werkelijkheid vorm werd gegeven.

In ‘Vormen van de religieuze ervaring’ zegt James; ‘U ziet nu waarom ik in mijn betoog zo individualistisch ben geweest en waarom ik er zo op gesteld was het element van het gevoel in de religie in ere te herstellen en het intellectuele element daaraan ondergeschikt te maken. Individualiteit is geworteld in gevoel; en de schuilhoeken van het gevoel, de donkerder, blindere lagen van het karakter zijn de enige plaatsen in de wereld, waar wij werkelijke feiten in hun wording kunnen betrappen en rechtstreeks kunnen waarnemen hoe gebeurtenissen gebeuren en het werk eigenlijk wordt verricht’.[1] In overeenstemming met deze gedachte zocht James de essentie van religie in de beslotenheid van de innerlijke religieuze ervaring. Hij zag niets in het onderzoek van geïnstitutionaliseerde religie. Volgens hem was dit een tweede hands gebeuren. Religie wordt hier slechts doorgegeven en onderhouden door middel van imitatie en saaie gewoonte.

Voor zijn onderzoek verzamelde James een grote hoeveelheid persoonlijke documenten, meestal uit gepubliceerde bronnen. Een specifiek kenmerk was dat hij documenten koos die waren geschreven door mensen die aan de extreme kant van het leven leefden. Mensen met extreme ervaringen dus. Hieruit hoopte hij het karakter van de religieuze ervaring te kunnen achterhalen. Op basis van de inhoud van die documenten registreerde hij in de eerste plaats twee kenmerken van mensen met extreme religieuze ervaringen. Dergelijke personen beschikken over een psychopathisch temperament en een superieur intellect. Dit soort mensen gebruiken hun intellect niet alleen voor kritiek en begrip. Ze worden bezeten door hun ideeën en zij leggen deze op aan hun omgeving en hun tijd, wat er ook van komt.

Zoals James het zelf benoemt beschrijft hij oorspronkelijke ervaringen van religieuze genieën, de religieuze leiders, die in sterkere mate dan andere genieën bezocht zijn door abnormale psychische verschijnselen. Zonder uitzondering waren dit mensen met een verhoogde emotionele gevoeligheid. Dikwijls was hun innerlijk leven onharmonisch en kenden zij tijden van melancholie. Zij kenden geen maat en hadden te lijden onder obsessies en waanvoorstellingen; niet zelden raakten zij in trance, hoorden stemmen, hadden visioenen, kortom, toonden allerlei verschijnselen die gewoonlijk pathologisch worden genoemd. Vaak hadden die pathologische verschijnselen bovendien meegeholpen aan hen religieuze autoriteit en invloed te verschaffen. Kenmerkend is dat deze mensen psychologisch gezien gestoorde kenmerken vertoonden maar door hun omgeving als volkomen normaal werden gezien en zelfs opvielen door hun krachtige persoonlijkheid.

Bij het beschrijven en classificeren van de door hem onderzochte verschijnselen verliet James ook de reguliere wetenschappelijke paden. Zo keerde hij zich tegen de opvattingen van de psychologie dat psychische toestanden volstrekt en volledig afhankelijk zijn van lichamelijke condities. Verder gebruikte James bij het onderzoek van zijn documenten de kwalitatieve methode waarbij hij de religieuze ervaring als uitgangspunt nam. Hij wilde de belevingswereld van de onderzochte subjecten begrijpen zonder verstoring van enige theorie of doctrine. Hij ging dus niet van een bepaalde vooronderstelling uit. De uitkomsten van zijn onderzoek waren dan ook verbaal, beoordelend en opiniërend. Dit in tegenstelling tot de uitkomsten van kwantitatief onderzoek dat altijd getallen oplevert. Omdat hij als buitenstaander de wereld van religieuze ervaringen niet direct kon bereiken paste hij daarnaast tenslotte de methode van empatisch begrijpen toe.

James wilde religieuze ervaringen bespreken in een ruimer verband dan tot dan toe gebruikelijk was in universitaire kringen. Hij verstond daarbij onder religie de gevoelens, handelingen en ervaringen van individuele personen in hun eenzaamheid, voor zover zij overtuigd zijn in relatie te staan tot wat zij voor het goddelijke houden. Daarbij richtte James zich in zijn onderzoek vooral op de directe persoonlijke ervaringen. Het goddelijke beschouwde hij als een oorspronkelijke werkelijkheid waarop het individu zich gedwongen ziet met ernst te reageren.[2] Het gaat daarbij om het meest oorspronkelijke diepste wezen dat leeft in alle religies en zonder welke religie zelfs geen religie zou zijn.

Religie, en dan met name de christelijke religie heeft voor James iets hartstochtelijks. Hij stelt haar tegenover de kilte van de rede, zoals blijkt uit het volgende citaat; ‘Als Marcus Aurelius peinst over de eeuwige rede die alle dingen heeft geordend, dan hebben zijn woorden een ijzige kilheid, die je zelden vindt in een joods, en nooit in een christelijk religieus geschrift. De wereld wordt ‘aanvaard’ door al die schrijvers. Maar hoe verstoken van hartstocht of verrukking is de gemoedsgesteldheid van de Romeinse keizer! Vergelijk eens zijn treffende uitspraak; ‘Als er geen goden zich om mij en mijn kinderen bekommeren, er is een reden voor!’ met Jobs uitroep; ‘Al slaat hij mij ook, toch stel ik in hem mijn vertrouwen!’ en je voelt het verschil.’[3] Het verschil in gevoel dat hier uit spreekt is, dat zowel Aurelius als Job zich beide afhankelijk weten van iets dat groter is dan henzelf. Alleen de één aanvaardt het lot en de ander heeft het lief. Hieruit blijkt ook waar James heen wil met zijn onderzoek. Voor hem heeft religieus gevoel een duidelijke functie. Het is een toevoeging voor hen, die het beleven. Het brengt een innerlijke wereld tot leven, die anders een lege woestijn zou zijn. Religie betekent een uitdrukking van persoonlijke vrijheid.

Voor James heeft religie een natuurlijke en biologische functie. Religie is van vitaal belang voor het psychologisch gezond functioneren van het individu. In wezen zijn wij allemaal onderworpen aan het leven zelf. De mens wordt gedreven en geprest tot het brengen van offers en tot overgave, wel overdacht en aanvaardt, als de enige houding waarin wij blijvend rust vinden. In die gemoedstoestanden waar religie ontbreekt, onderwerpt men zich aan de overgave als aan een onvermijdelijkheid die ons wordt opgelegd, en het offer wordt op zijn best gebracht zonder te klagen. In het religieuze leven daarentegen, worden overgave en offer positief aanvaard: zelfs onnodige dingen worden opgegeven ten einde het geluk te vermeerderen. Religie wordt daarmee tot een essentieel orgaan van ons leven, dat een functie uitoefent die geen ander onderdeel van onze natuur met zoveel succes kan verrichten.

De rede alleen is dus niet voldoende om ons leven zin en betekenis te geven. Wanneer wij alleen de rede gebruiken kunnen wij aan voorstellingen als bijvoorbeeld oneindigheid, onsterfelijkheid, schoonheid, ziel of God geen enkele invulling geven. Het blijven begrippen zonder betekenis. Toch is ons verstand in staat dergelijke voorstellingen te maken. Religie geeft inhoudt en zin aan die voorstellingen. Wat James aantoont is dat dit biologisch gezien ook functioneel is. Zij geeft invulling aan allerlei abstracte voorstellingen en maakt mensen daardoor gelukkiger. Voor wat betreft de realiteit van geloof houdt James zich vervolgens weer wat op de vlakte wanneer hij zegt dat wij kunnen handelen alsof er een God is, voelen alsof wij vrij zijn; de natuur beschouwen alsof zij vol is van speciale bedoelingen; plannen maken alsof wij onsterfelijk zijn. Maar deze woorden zijn wel van doorslaggevende betekenis van ons morele leven. Ons geloof dat deze verstandelijk onkenbare objecten werkelijk bestaan blijkt dus een volledig equivalent te zijn in praktischer Hinsicht, zoals Kant het noemt -of uit het oogpunt van ons gedrag- voor de kennis van wat wij zouden kunnen zijn, als wij in staat zouden zijn ze werkelijk te kennen. De filosoof Blaise Pascal schreef in die zin over het geloof als een weddenschap waarbij je als je wint een eeuwigheid van leven en geluk kunt winnen en waarbij je als je verliest in feite niets verliest.[4] James voegt hieraan toe dat ook het aardse leven gelukkiger wordt door het geloof.

James gaat in zijn betoog echter nog verder. Alle houdingen die wij aannemen, van morele, praktische, emotionele of religieuze aard, worden bepaald door ‘objecten’ van ons bewustzijn, de dingen waarin wij geloven, werkelijk of ideëel, onszelf inbegrepen. Zulke objecten kunnen aanwezig zijn in onze zintuigen of alleen voor ons denken. In beide gevallen lokken zij van ons een reactie uit, en de reactie ten gevolge van ‘gedachte’ dingen kan even krachtig zijn als die teweeggebracht door waarneembare grootheden, soms zelfs krachtiger. Hierop vervolgt James dat de mens een tweezijdige natuur heeft die in contact staat met twee gedachtesferen, een oppervlakkige en een diepere sfeer. Het duale karakter van die twee sferen en dus van de menselijke geest vormen voor hem de ‘algemene’ basis voor alle religieuze ervaringen: Allereerst een oppervlakkige en lagere sfeer van lichamelijke gewaarwordingen, de instincten en begeerten, van egocentrisme, twijfel en de lagere persoonlijke belangen. Daarnaast een hogere meer diepzinniger sfeer waar we altruïsme, de neiging om ons aan energieke uitdaging te onderwerpen en opoffering vinden.

Het voortdurend wisselen van de balans tussen deze natuurlijke neigingen is grotendeels de oorzaak voor de dynamiek van het religieuze leven. Allerlei religieuze voorstellingen die afkomstig zijn uit de diepere sfeer kunnen een grote invloed hebben op ons gedrag. In het algemeen is heel ons zorgend en ethisch leven erop gebaseerd, dat de gedachte aan een reeks grootheden waarvan wij ons geen enkel begrip kunnen vormen van grotere invloed zijn op onze daden dan de actuele gewaarwordingen van materiele dingen.

Op deze manier beschrijft James ook twee manieren waarop wij de werkelijkheid waarnemen. De werkelijkheid die wij met onze speciale persoonlijke ‘zintuigen’ waarnemen en een gevoel van werkelijkheid waarmee wij een objectieve aanwezigheid ervaren van wat we kunnen noemen ‘er is iets’, dat dieper en algemener is dan dat van de ‘zintuigen’, waardoor, volgens de gangbare psychologie, bestaande realiteiten oorspronkelijk worden geopenbaard. James noemt dan als voorbeeld ervaringen van hallucinaire aard die hij beschouwd als welomlijnde natuurlijke feiten. Hij gebruikt ze als inleiding op allerlei religieuze fenomenen zoals de mystieke ervaring, het gevoel van goddelijke aanwezigheid, religieuze melancholie, ascetisme en gebed. Hij bestudeerde deze fenomenen door ze als eerste te beschrijven en vervolgens in reeksen te plaatsen.

Overigens was James op de hoogte van het bestaan van het onderbewuste aan welke term hij de voorkeur gaf boven die van onbewuste. Het onderbewuste was voor hem niet een soort van onbewuste mentale staat. Eerder is het een bewustzijn dat bestaat voorbij het gewone bewustzijn. James vond de ontdekking van het onderbewuste de meest belangrijke stap voorwaarts in de psychologie[5]. Hij hield de mogelijkheid open, dat het onderbewuste de doorgang is via welke het goddelijke binnenkomt in menselijke levens.[6] Daarom was het onderbewuste volgens hem een psychologisch gegeven dat de mens een spirituele meerwaarde gaf. Alle religieuze uitingsvormen die de geschiedenis heeft gekend, waren hier volgens hem op terug te voeren. Verschillen in religieuze ervaring geven verschillen weer in het karakter en toegankelijkheid van het onderbewuste. De inhoud hiervan varieert met de ervaringen die iemand heeft en ze ontwikkelt zich buiten het bereik van het gewone bewustzijn om.

James paste deze kennis op zijn eigen manier toe bij het bestuderen van religieuze fenomenen, door ze eerst te beschrijven en vervolgens in reeksen te plaatsen. De manier waarop James de mystieke ervaring behandelt geeft een goed beeld van deze methode. Zo begint hij met het beschrijven van vier karakteristieken van de mystieke ervaring:
  • Onuitspreekbaarheid: mystieke ervaringen kunnen niet in woorden worden uitgedrukt en kunnen dus alleen worden gekend door hen die ze ervaren.
  • Intellectuele kwaliteit: Mystieke ervaringen zijn een bron van kennis. Ze geven inzicht in diepten van waarheid, die door het logisch verstand niet kunnen worden gepeild.
  • Voorbijgaand karakter: Een mystieke ervaring duurt op zijn hoogst een uur.
  • Passiviteit: Men kan zich voorbereiden op een mystieke ervaring, bijvoorbeeld door meditatie. Toch heeft de mysticus wanneer de karakteristieke bewustzijnstoestand is ingetreden, het gevoel dat zijn wilsvermogen is opgeschort, en soms zelfs dat hij door een hogere macht wordt gegrepen en vastgehouden.

Voor de interpretatie van deze voorbeelden zet hij vervolgens een reeks van ervaringen op om de mystieke ervaring inzichtelijker te maken. James zegt; ‘verschijnselen worden het best begrepen wanneer ze in een reeks worden geplaatst, onderzocht worden aan hun bron en in hun overrijp verval, en vergeleken met overdreven en gedegenereerde verwante vormen’.[7] Hij begint met een ervaring die nauwelijks religieus te noemen is om vervolgens een reeks van andere manifestaties te beschrijven:
  • Een verdiept besef van de betekenis van een stelregel of formulering.
  • Het déjà vu, het plotselinge gevoel ergens al eerder te zijn geweest.
  • Het gevoel te zijn omringd door onbegrijpelijke waarheden.
  • De opheffing van zintuiglijke ervaring die niets anders overlaat dan een abstract zelf.
  • Een gevoel van extatische vereniging met de diepste waarheid.
  • Een volledig kosmisch of mystiek bewustzijn.

Door zijn vernieuwende methode, om grote aantallen parallelle fenomenen te vergelijken met verschillende religieuze fenomenen, lukt het James zaken te benaderen die anders niet door de lezer zouden kunnen worden ingevoeld. Ze zouden eenvoudig buiten het bereik van diens mogelijkheden blijven. Het vergelijken van religieuze fenomenen met parallelle verschijnselen, zowel normale als pathologische, kunnen daarnaast ook helpen bij het maken van existentiële en spirituele oordelen: Door het vinden van parallellen tussen bepaalde religieuze verschijnselen en verschijnselen die al in zekere mate verklaard zijn, bijvoorbeeld die welke een bepaalde aangeboren neiging of een buitengewone psychische staat weergeven, kunnen we conclusies trekken voor de oorzaak van sommige vormen van vroomheid. Dergelijke parallellen helpen ons ook om een bepaald belang van een religieus verschijnsel te beoordelen door duidelijk te maken welke kwaliteiten het religieuze verschijnsel onderscheiden van de verwante verschijnselen. Vaak wordt daarmee ook aangetoond dat zogenaamd vreemde verschijnselen achteraf toch niet zo vreemd zijn.

Ook maakt James verschillende typologische onderscheidingen van mensen. Aan het ene uiterste onderscheidt hij mensen met een gezonde geest: Dit zijn de optimisten, de mensen die alles in het leven als goed zien. In het algemeen zijn dit gelukkige mensen. Deze mensen lijken er op uit het kwaad voortdurend te verkleinen. In de religieuze sfeer zijn uit zich dit in dankbare bewondering en een verlangen naar vereniging met het goddelijke. Aan het andere uiterste onderscheidt hij mensen met een zieke ziel: Deze zijn gevoelig voor de wanordelijkheden van het leven. Dergelijke individuen, die worden getroffen door de onbestendigheid van het bestaan, de alomtegenwoordigheid van lijden en de onvermijdelijkheid van de dood, zijn al gauw geneigd de kwade aspecten van het leven tot de kern ervan te rekenen en ook vinden deze dat de zin van de wereld het best tot ons doordringt wanneer wij daarmee grote ernst maken. Deze personen zijn als het ware bezig het kwaad te vergroten. James heeft het in dit soort gevallen over religieuze melancholie.

Er is nog een verschil tussen deze groepen. Voor de optimisten gaat een soort self fulfilling prophecy in werking treden. Doordat ze overal positief over zijn en systematisch weigeren zich iets van het kwade aan te trekken zal het hen in het algemeen ook steeds beter gaan. James noemt hen de eenmaal geborenen. De tweede groep ervaart het leven als een teleurstelling en als bedrog en alleen door het te verwerpen kunnen zij hopen de waarheid te ontdekken. Maar juist daardoor kan deze groep tot een diepere ervaring van de zin van het leven komen. Zij kunnen in religie verlossing vinden. James noemt dit twee maal geboren worden: de mens moet aan een onwerkelijk leven afsterven voor hij tot een werkelijk leven kan worden herboren. James vindt dit soort mensen psychologisch meer compleet omdat de uitkomst van een dergelijke tweede geboorte door een crisis een staat teweegbrengt van zekerheid, een ervaring van buitengewone intensiteit.

James geeft voortduren aan dat de rationele wetenschap te beperkt is. Wetenschappelijke onderzoekingen zijn niets anders dan ervaringen die in overeenstemming zijn met meer of minder geïsoleerde begrippensystemen die de menselijke geest heeft opgebouwd. Zo stelt hij de vraag waarom wij aannemen dat maar één zo’n stelsel waar kan zijn. De in het oog springende conclusie van het geheel van onze ervaringen is, dat je met de wereld kan omgaan volgens vele gedachtenstelsels en dat dit door verschillende mensen ook wordt gedaan. Denk bijvoorbeeld maar aan het Westerse causale denken, dat uitgaat van oorzaak en gevolg, tegenover het Chinese denken dat meer uitgaat van verbanden en samenhangende patronen die in de werkelijkheid kunnen worden waargenomen.

De wetenschap geeft aan ons allerlei praktische middelen en handigheden, en slaagt er in een zeker aantal ziekten te voorkomen en te genezen. Maar net zo goed als de wetenschap schenkt religie aan sommigen rust, innerlijk evenwicht en geluk, en voorkomt ze sommige kwalen net zo goed als de wetenschap, of zelfs beter, bij mensen met een bepaalde gevoeligheid. Wetenschap en religie zijn beide echte sleutels om s’werelds schatkamer te ontsluiten aan hen, die daarvan een praktisch nut kan maken. Daarbij is geen van beide de enige mogelijkheid of sluit zij het gelijktijdig gebruik van de andere uit.

Voor James vormt religie dus een toevoeging op de ratio en de rationele wetenschap waardoor het mogelijk is de wereld zoals die zich aan ons voordoet beter te begrijpen en ook beter te gebruiken. Door religie is een beter en gelukkiger leven mogelijk. Hij doet dan ook een poging om de psychologie in overeenstemming te brengen met de theologie. Hierin speelt het hogere zelf of de diepere sfeer van ons denken een cruciale rol. Door ons over te geven worden we ons bewust dat dit hogere deel samenvalt met en een voortzetting is van een meer dat dezelfde eigenschap heeft en dat werkzaam is in het universum buiten ons. In het contact hiermee kunnen we verlossing vinden.

Verschillende theologieën voeren aan dat dit meer werkelijk bestaat en werkzaam is en dat een verbetering wordt bereikt wanneer je je leven aan dit meer overgeeft. Op basis hiervan komt James met de volgende hypothese: dat wat het ook moge zijn aan de verder van ons verwijderde kant, het meer waarmee wij ons in de religieuze ervaring verbonden voelen, is aan onze zijde de onderbewuste voortzetting van ons bewuste leven. Deze hypothese is een erkend psychologisch feit. Maar de hypothese rechtvaardigt ook de bewering van een theoloog dat de religieuze mens wordt aangeraakt door een macht buiten hem. Een van de eigenaardigheden van wat uit het onderbewuste gebied komt is namelijk, een objectieve verschijning aan te nemen en zich aan de betrokkene voor te doen als een besturende instantie buiten hem. Dus wanneer een religieus individu zegt onder de controle te staan van iets hogers dan is dat letterlijk waar, want zijn religieuze ervaringen komen uit de hogere vermogens van onze eigen verborgen geest.

Religie heeft een regulerende invloed op onze gemoedstoestanden. De onzichtbare wereld levert resultaten op in deze wereld die wij met onze zintuigen kunnen waarnemen. Wanneer wij er door het gebed mee verbonden zijn ondergaat onze eindige persoonlijkheid er de werkelijke invloed van, want wij worden tot nieuwe mensen gemaakt en de consequenties ervan, onze gedragingen namelijk, volgen in de natuurlijke wereld op onze regeneratieve verandering. Maar wat uitwerkingen teweegbrengt in een andere realiteit moet volgens James zelf ook een realiteit worden genoemd, wij hebben geen filosofisch excuus om de onzichtbare of mystieke wereld onwerkelijk en volgens mij irrationeel te noemen. God en wij hebben met elkaar te maken; en door ons open te stellen voor zijn invloed wordt onze diepste bestemming vervuld.

In dit verband noemt James heiligheid. Waartoe dienen heilige deugden? De heilige verzaakt elke eis van het lagere zelf en geeft zich volledig aan een hogere macht. Hierdoor krijgt de heilige de beschikking over een nieuw energiecentrum van waaruit hij buitengewone dingen tewerk kan stellen die anders voor hem onmogelijk zouden zijn. Op die manier presenteert de heilige kwaliteiten aan ons die onmisbaar zijn voor het welzijn van de wereld. Zonder hen zou de wereld een slechtere plaats zijn om in te leven.

De opvattingen van William James hebben in deze eeuw vooral een vervolg gekregen in de zogenaamde transpersoonlijke psychologie, die tegen het eind van de jaren zestig werd ontwikkeld. Volgens de Wikipedia encyclopedie wordt binnen deze stroming vooral aandacht besteed aan de mystieke en spirituele ervaringen van mensen en de transcendente aspecten daarvan. De transpersoonlijke psychologie gaat er daarbij vanuit dat deze ervaringen op natuurlijke wijze zijn te verklaren en daardoor ook wetenschappelijk zijn te onderzoeken. Deze stroming binnen de psychologie heeft dan ook nadrukkelijk aandacht voor de meer religieuze aspecten van het menselijk bestaan.[8] Toepassingen in het hedendaagse new age-circuit zijn bijvoorbeeld 'Holotrophic therapy', maar ook hypnotherapie en reïncarnatietherapie. 

Conclusie
Vanuit de psychologie gaf William James honderd jaar geleden een nieuwe visie op de manier waarop wij over de menselijke rede en het gebruik van de menselijke zintuigen denken en daarmee op de manier zoals wij de werkelijkheid waarnemen en daarover conclusies kunnen trekken. Voor hem geven de ratio en de wetenschap een te eenzijdige kijk op de werkelijkheid. Hij stelt dat wetenschappelijke onderzoekingen niets anders zijn dan ervaringen die in overeenstemming zijn met meer of minder geïsoleerde begrippensystemen die de menselijke geest heeft opgebouwd en hij vraagt zich af waarom wij aannemen dat maar één zo’n stelsel waar kan zijn. Voor hem is religie een dergelijk ander gedachtensysteem waarmee ook uitspraken over de werkelijkheid kunnen worden gedaan. Wetenschap en religie vormen aanvullende mogelijkheden om onze realiteit te ontsluiten.

James is er niet op uit om de waarheid van religie of het bestaan van God aan te tonen. Hij kijkt naar het nut en de waarde die religie voor de mens kan hebben. Daarvoor deed hij onderzoek naar religieuze ervaringen van individuele personen. Hij kijkt bijvoorbeeld naar allerlei religieuze fenomenen zoals de mystieke ervaring, het gevoel van goddelijke aanwezigheid, religieuze melancholie, ascetisme en gebed. Allemaal fenomenen die voor het betrokken individu een bijzondere betekenis hebben en als bijzonder reëel worden ervaren. Allemaal ervaringen waarvan het individu voelt dat ze waar zijn.

Op basis van al die individuele ervaringen concludeert James dat wij de werkelijkheid op twee manieren waarnemen. De werkelijkheid die wij met onze speciale persoonlijke ‘zintuigen’ waarnemen en een gevoel van werkelijkheid waarmee wij een objectieve aanwezigheid ervaren van wat we kunnen noemen ‘er is iets’, dat dieper en algemener is dan dat van deze traditionele persoonlijke ‘zintuigen’, waardoor, volgens de gangbare psychologie, bestaande realiteiten oorspronkelijk worden geopenbaard. Ons verstand is daarbij in staat om voorstellingen te maken van bijvoorbeeld oneindigheid, onsterfelijkheid, schoonheid, ziel of God. Alleen op basis van de rede kunnen wij geen enkele invulling aan deze voorstellingen geven. Het blijven begrippen zonder betekenis. Religie geeft wel inhoudt en zin aan die voorstellingen. Daarmee hebben zowel materiele zaken als voorstellingen die alleen in ons denken aanwezig zijn invloed op ons gedrag, ons welzijn en de realiteit zoals wij die ervaren.

In het algemeen is heel ons zorgend en ethisch leven erop gebaseerd, dat de gedachte aan een reeks grootheden waarvan wij ons geen enkel begrip kunnen vormen van grotere invloed kan zijn op onze daden dan de actuele gewaarwording van materiele dingen. Biologisch gezien is religie dan ook heel functioneel omdat ze mensen gelukkiger maakt. Religie geeft dus niet alleen uitzicht op een hiernamaals waar wij eeuwig in geluk kunnen verder bestaan maar ze maakt ook ons aardse bestaan dragelijker en gelukkiger. De onzichtbare wereld levert resultaten op in deze wereld die wij met de zintuigen kunnen waarnemen en daarom hebben wij dan ook geen filosofisch excuus om deze onzichtbare of mystieke wereld onwerkelijk of irrationeel te noemen. God en de mens hebben met elkaar te maken en door ons open te stellen voor de invloed van God wordt onze diepste bestemming vervuld.

Persoonlijk denk ik dat hiermee een aanzet is gegeven om op basis van de ervaring ook het gevoel of onze intuïtie tot het gebied van de menselijke zintuigen te gaan beschouwen. Uiteindelijk is elke ervaring individueel. Zo weten we uit de rechtspraak dat ook wat we met onze ogen waarnemen een individuele ervaring is. Wanneer verschillende mensen een ongeluk zien zullen ze allemaal een individuele beschrijving geven van dat ongeluk. Ze zijn het waarschijnlijk allemaal eens over de gebeurtenis van het ongeluk maar de waarneming ervan is individueel getekend evenals het oordeel daarover. Zo is het ook met transcendente ervaringen. Miljarden mensen hebben bijvoorbeeld God ervaren en gevoeld dat deze ervaring reëel was. Hetzelfde geldt voor andere transcendente ervaringen. Maar al deze ervaringen zijn individueel evenals de gevolgtrekkingen daarover. Wat James ons heeft laten zien is dat wij dat toch kunnen onderzoeken en daarover vervolgens ook wetenschappelijk gefundeerde uitspraken kunnen doen. In die zin is er ook geen enkel onderscheid tussen ons gevoel en de andere zintuigen waarover wij beschikken. Wanneer wij met de waarnemingen op basis van ons gevoel even zorgvuldig om gaan als met de waarnemingen op basis van onze andere zintuigen hebben wij een waardevolle toevoeging op wat wij als werkelijkheid ervaren. Wanneer wij het gevoel toevoegen aan het gebied van de zintuigen en daarmee aan de rede geeft ons dat een rationeel instrument om uitspraken te doen over God en transcendente ervaringen. En zoals James zegt er is geen filosofisch excuus om dat niet te doen.

Wanneer gevoel en intuïtie een belangrijke bron van informatie kunnen bevatten voor wetenschappelijk onderzoek. Dan bestaat de volgende stap uit het kijken naar de rol die gevoel en intuïtie spelen bij rituelen. Het zal interessant zijn om te onderzoeken of we uiteindelijk misschien in staat zijn om op basis van intuïtie en gevoel de tijdspanne te overbruggen die empirisch onderzoek heeft open gelaten bij het leggen van een verband tussen hedendaagse heidense rituelen en de oorspronkelijke antieke heidense rituelen?  


[1] W. James, Vormen van religieuze ervaring. Een onderzoek naar het wezen van de mens. (Amsterdam,
  2003) p. 373
[2] James, Vormen van religieuze ervaring.  p. 35
[3] ibidem p. 37
[4] B. Pascal, Gedachten. Vert. en aant. v. F. de Graaf, (Amsterdam, 1997) p. 176 - 177
[5] James, Vormen van religieuze ervaring. p. 174
[6] Ibidem, p. 202
[7] Ibidem, p. 283

Geen opmerkingen:

Een reactie posten