donderdag 14 juli 2011

De relatie tussen rituelen en onze intuïtie of innerlijke ervaring

In dit artikel wil ik beginnen met het leggen van een relatie tussen onze intuïtie of innerlijke ervaring en rituelen. Daarover nadenkend moest ik allereerst denken aan mijn filosofielessen over de kerkvader Aurelius Augustinus (354 – 430). Ruim 1500 jaar geleden beargumenteerde Augustinus dat de mens zich bij zijn streven naar kennis, de wil moet richten op de waarheid. De waarheid was voor Augustinus de hoogste vorm van weten en ze kon volgens hem in ons eigen innerlijk gevonden worden. Goede kennis kan vervolgens alleen worden verkregen wanneer er sprake is van liefde voor de waarheid. Daarom spreken we ook van de amor veritatis, letterlijk liefde voor de waarheid. De wil die niet de waarheid als hoogste doel en norm kiest is slecht en speelt een vernietigende rol bij het tot stand komen van kennis. Een dergelijke wil moet worden teruggevoerd naar de waarheid.

Augustinus onderscheidde in dit verband twee sferen:  
  • Die van de (liefde tot) de stoffelijke, zintuigelijk waarneembare werkelijkheid, d.w.z. de sfeer van het uitwendige of het buiten (foris); en 
  • die van de (liefde tot) de geestelijke werkelijkheid, d.w.z. de sfeer van het inwendige of binnen (intus).

Augustinus had niet veel op met mensen die de wil tot kennis alleen richten op het stoffelijke en zintuigelijk waarneembare. Die mensen blijven staan bij de buitenkant van de dingen. Zij verwaarlozen het vermogen om in de veelheid van zintuigelijke gegevens een zinvolle eenheid of samenhang waar te nemen. De waarheid blijft voor hen niets anders dan een verzameling verstrooide feiten en gegevens zonder samenhang.

De mens die tot werkelijke kennis en waarheid wil komen moet volgens Augustinus de volgende weg bewandelen. Allereerst dient de mens zich niet op de buitenwereld richten maar naar binnen:  
  • “Wendt u niet naar buiten, maar keer in tot uzelf; in de inwendige mens woont de waarheid.” [ De vera religione XXXIX/72]

Zich alleen naar binnen keren is echter, volgens Augustinus, niet voldoende. Er bestaat dan nog steeds het gevaar van ijdelheid en zelfliefde:
  • “Zij echter die zich op de kothurn van een zogenaamd hoger weten verheffen … vervluchtigen tot ijdelheid in hun gedachten en hun onwijs hart wordt verduisterd, en terwijl ze beweren wijs te zijn, worden ze dwazen.” [Conf. VII/9, 14]

Om ijdelheid en zelfliefde te overwinnen moet de mens zichzelf vervolgens overstijgen:
  • “Wendt u niet naar buiten, maar keer in tot uzelf; in de inwendige mens woont de waarheid; en als u tot de bevinding komt dat uw eigen natuur veranderlijk is, overstijg dan ook uzelf.” [De vera rel. XXXIX/72].

De mens kan zichzelf overstijgen door zich volledig daarnaar te richten waar het licht van de rede zelf ontstoken wordt, om op die manier tot de waarheid te komen. Door de rede te gebruiken kan de mens dus de waarheid vinden: 
  • “Denk er echter aan, dat u bij het overstijgen van uzelf uw redenerende ziel overstijgt.Richt u dan daarheen waar het licht zelf van de rede ontstoken wordt. En waartoe anders geraakt eenieder, die zijn rede goed gebruikt, dan tot de waarheid? Daar immers de waarheid zeker niet redenerend tot zichzelf komt, maar datgene is, wat degenen die redeneren nastreven.” [De vera rel. XXXIX/72]

De weg tot waarheid en zelfkennis loopt volgens Augustinus via de uitwendige dingen naar de inwendige dingen en van daaruit naar de hogere dingen. De amor veritatis blijkt voor Augustinus uiteindelijk samen te vallen met de liefde tot God, die de bron van alle waarheid is. Volgens Augustinus moet de mens zich in geen enkele verleidelijkheid verliezen, nog die van het zintuigelijke en nog die van het geestelijke, behalve in die van God. Op die manier houd je je open voor de wereld. Wanneer je in een van de andere fasen blijft hangen beperk je jezelf. Dat dit niet gebeurt wanneer je je verliest in God is omdat er uiteindelijk niets anders is als de verhouding tot God. De mens is niets anders dan van God.

Het lijkt mij dat Augustinus hier nog heel dicht bij het Gnostische denken staat. Voor Gnostici zal de innerlijke waarheid samenvallen met de Goddelijke vonk die zich volgens hen in ieder mens bevindt. Voor Augustinus bevindt de waarheid zich ook in de mens, alleen is die afkomstig van God en het is hier niet duidelijk waar het Goddelijke zich voor Augustinus bevindt. Voor mij gaat het er echter om dat Augustinus de innerlijke ervaring belangrijk vond en dat de mens via de innerlijke ervaring tot de waarheid kan komen.

Wanneer Augustinus de innerlijke ervaring zo belangrijk vond is het verwonderlijk waarom daar later zo weinig aandacht aan is besteed. De eerste die mij bekend is, is William James (1842 1910).  James was de grondlegger van de godsdienstpsychologie en één van de voornaamste vertegenwoordigers van de zogenaamde functionalistische psychologie die zich, rond het einde van de negentiende eeuw, op de grens tussen psychologie en esoterie bewoog. James verzette zich tegen de indertijd gangbare 'psychologie zonder ziel' en geloofde in een psychologie-beoefening waarin het gehele spectrum van de menselijke ervaring onderzocht diende te worden. Telepathie, helderziendheid, religieuze ervaringen en diverse vormen van trance werden door hem dan ook serieus genomen en bestudeerd.

Zoals duidelijk werd in het artikel ‘Gevoel en intuïtie als waardevolle instrumenten voor wetenschappelijk onderzoek’ zocht James de essentie van religie in de beslotenheid van de innerlijke religieuze ervaring. Op basis van individuele ervaringen die hij had verzameld en onderzocht, concludeerde James dat wij de werkelijkheid op twee manieren waarnemen: de werkelijkheid die wij met onze speciale persoonlijke zintuigen waarnemen en daarnaast een gevoel van werkelijkheid waarmee wij een aanwezigheid ervaren van ‘er is iets’, dat dieper en algemener is dan dat van deze traditionele persoonlijke ‘zintuigen’.  Deze beschrijving lijkt heel veel op de beschrijving die de theoloog Ekkehard Muth geeft van het symbolisch bewustzijn. Dit is eerder beschreven in dit blog in het gelijknamige artikel: ‘Het symbolisch bewustzijn.’

Muth beschrijft het symbolisch bewustzijn als een deel van het bewustzijn dat dieper ligt dan het rationeel bewustzijn. Voor hem vormt dit fenomeen de sleutel tot de onvervangbare waarde van rituelen. Het symbolisch bewustzijn betreft een deel van het bewustzijn dat dieper ligt dan het rationeel bewustzijn. Via symbolen en rituelen kunnen we met dit deel van ons bewustzijn contact maken. Bijvoorbeeld, wanneer je door een dienst of liturgie geraakt wordt. Of wanneer je tijdens een muziekstuk ineens de tranen voelt opkomen. Het kan ook gebeuren op momenten dat je bij grote keerpunten in je leven vol verwondering beseft dat je boven jezelf wordt uitgetild. Op die manier kunnen we tijdens het ritueel God ervaren.[1]

Overigens vraag ik mij op dit moment oprecht af of het symbolisch bewustzijn niet hetzelfde is als het onbewuste dat al bij William James bekend was en dat later door Karl Gustaf Jung uitgebreid is onderzocht. James prefereerde trouwens het begrip onderbewuste en hij hield de mogelijkheid open dat dit de doorgang is via welke het goddelijke binnenkomt in menselijke levens.

Met deze drie fragmenten, die dateren uit zo’n 1500 jaar geschiedenis van ons denken, heb ik geprobeerd een brug te slaan tussen de menselijke intuïtie of ervaring en rituelen. Het mag daarbij duidelijk zijn dat onderzoek naar indviduele menselijke ervaringen in het algemeen en onderzoek naar individuele ervaringen tijdens rituelen nog interessante bevindingen aan het licht kan brengen. Daar wil ik uiteindelijk natuurlijk naar toe. Het beantwoorden van de vraag of er vanuit de ervaringen die mensen hebben tijdens het uitvoeren van rituelen, via het onbewuste, een brug kan worden geslagen naar antieke heidense rituelen. Daarvoor zullen we ons eerst meer moeten verdiepen in het onbewuste waarvoor we te rade gaan bij Karl Gustaf Jung. Deze psychiater heeft het onbewuste uitgebreid onderzocht. Ik ben benieuwd welke beschrijving hij daarvan geeft en welke relatie hij vandaaruit legt met het thema spiritualiteit.

Overigens wordt Jung veelal nog steeds niet volledig geaccepteerd binnen de reguliere wetenschap. Hij zou zijn argumentaties namelijk niet wetenschappelijk genoeg onderbouwen. Daar komt William James ons echter weer te hulp. Zijn methoden zijn inmiddels wel geaccepteerd en dat kan ons van dienst zijn bij de kennis die Jung voor ons beschikbaar heeft gesteld.




[1] Joost Koopmans, ‘De Roerom’ jaargang 23, nummer 1, Rituelen. Deuren naar het heilige. (September 2008) p. 16 - 17 

Geen opmerkingen:

Een reactie posten