woensdag 27 juli 2011

Culturen en religies discrimineren per definitie

In verband met de gebeurtenissen in Noorwegen heb ik de volgende tekst afkomstig uit mijn boek ‘Spiritualiteit en zingeving’ op dit blog gezet. Ik vraag mij namelijk af waarom in de media niet meer antropologen aan het woord komen. Mechanismen zoals we die in de politiek en in Noorwegen aan het werk zien, zijn door hen namelijk uitgebreid in de literatuur beschreven. Wanneer wij ons bewust worden hoe die mechanismen werken, kunnen we ze misschien ook veranderen. Op dit moment nemen alle partijen in alle toonaarden afstand van de gewelddadige moordaanslagen in Noorwegen. Iedereen probeert de handen in onschuld te wassen. Wat ik in deze tekst probeer duidelijk te maken is dat discriminatie onlosmakelijk met elke cultuur te maken heeft en dat aanslagen zoals die in Noorwegen dus ook willekeurig overal kunnen voorkomen. Ze zijn het onmiskenbare gevolg van ontwikkelingen binnen een cultuur.

De cultuurfilosoof Ton Lemaire (1941 - ) beschrijft het cultuuridealisme. Dit is een stroming binnen de antropologie die mensen begrijpt als symboliserende wezens. Via symbolen verleent de mens een zin aan de werkelijkheid die er ‘van nature’ niet in aanwezig is[1]. Dergelijke symbolen bevatten aanwijzingen over de manier waarop mensen orde aanbrengen in een in beginsel chaotische wereld.[2] De antropologe Sherry Ortner introduceert vervolgens het concept sleutelsymbolen.[3] Dit zijn symbolische betekenisdragers en belangrijke indicatoren die ons naar de focus van een cultuur kunnen leiden. Symbolen bevatten dus aanwijzingen over een bepaalde cultuur en wat daarin belangrijk wordt gevonden. Ortner onderscheidt gecondenseerde en bewerkelijke symbolen.

Gecondenseerde symbolen, zoals een nationale vlag of het christelijke kruis, vertegenwoordigen complexe ideeën van een cultuur en kunnen deze in één oogopslag tot uitdrukking brengen. Bewerkelijke symbolen zorgen voor ordening van ervaringen. Ze zijn hulpmiddelen om grip te krijgen op complexe en ongedifferentieerde gevoelens en ideeën. De symbolische classificaties van de antropologe Fiona Bowie, waarover hierna meer informatie volgt, zijn daarvan een voorbeeld.

Bowie gebruikt het begrip symbolische classificatie om een menselijke activiteit uit te leggen waarmee wij andere mensen onbewust onderbrengen in een bepaalde klasse. De symbolische classificaties, de middelen waarmee wordt geclassificeerd, zijn onder andere: taal, leeftijd, sekse, etnische en culturele eigenschappen en handicaps. Dergelijke classificaties helpen ons om onze ervaringen te ordenen en grip te krijgen op de realiteit waarin wij leven. De manier waarop we dit doen en de betekenis die we aan een bepaalde categorie geven varieert per cultuur.[4]

Sommige mensen zullen worden geclassificeerd als familie. Andere mensen zullen gezien worden als handelspartners, begunstigers, leraren, vrienden, vijanden, of als vreemdelingen, die genegeerd moeten worden, of juist gevaarlijk zijn en onder controle moeten worden gehouden. Mensen voegen aan elke classificatie een waardeoordeel toe, waardoor, binnen een samenleving verschillende groepen ontstaan waarvan sommige, als gevolg, virtueel buiten de boot vallen.

Het resultaat van symbolische classificatie is een symbolisch (classificatie) systeem. Binnen een dergelijk systeem wordt overeenstemming verondersteld over de manier waarop de werkelijkheid wordt gezien en geïnterpreteerd. Eigenlijk is dit de basis voor elke sociale orde, omdat mensen pas met elkaar kunnen samenleven wanneer ze bepaalde zienswijzen met elkaar delen. Bowie brengt vervolgens een relatie aan tussen de praktijk van classificatie en opvattingen over wat ‘rein’ en ‘onrein’ is. Elke symbolische classificatie die we maken, is terug te voeren op dit onderscheid. Onze reflecties hierop zijn altijd een reflectie op de relatie van orde tot wanorde, bestaan tot niet-bestaan, van vorm tot vormloosheid en van leven tot dood.

Verschillende culturen hebben elk eigen regels over reinheid en onreinheid wat weer zijn invloed heeft op de sociale structuur. Om dat aan te tonen refereert Bowie aan Mary Douglas. Om de relatie tussen regels over reinheid en de invloed op de sociale structuur te illustreren, heeft deze antropologe een analyse gemaakt van het kastensysteem in India. De analyse laat zien hoe een Brahmaan groep, die bekend staat als de ‘Havik’, in een specifieke relatie leeft met een andere groep, de onaanraakbaren. Ze maken beide deel uit van een systeem waarbinnen een bepaalde hiërarchie bestaat. De Brahmanen, leden van de priesterkaste, staan aan de top van de hiërarchie. De onaanraakbaren helemaal onderaan. Zij doen al het werk dat voor de andere kasten onrein is. Dit is bijvoorbeeld werk dat met ontlasting of de dood te maken heeft. Hierdoor zijn de onaanraakbaren helemaal onrein geworden en zijn zij in feite buiten het kastensysteem geplaatst.

Maar, hoewel de onaanraakbaren buiten het kastensysteem staan leveren ze wel een belangrijke bijdrage aan het in standhouden ervan. Dit is mogelijk door een ingewikkeld systeem van omgangsregels tussen de verschillende groepen. Zo mogen een havik en een onaanraakbare niet gelijktijdig hetzelfde gereedschap aanraken en mag een havik niet direct fruit of geld aannemen van een onaanraakbare. Gelukkig voor de samenwerking geldt grond niet als een geleider van verontreiniging, stro doet dat echter wel.[5] Wat hier duidelijk wordt is dat het bij een bepaald geloofssysteem eigenlijk om een symbolisch systeem gaat, een manier van symbolische classificatie met als gevolg dat mensen in een cultureel hokje worden ondergebracht.
Overal waar sprake is van een bepaalde sociale orde is ook sprake van een bepaald symboolsysteem en elk symboolsysteem is uiteindelijk weer terug te voeren op onze ideeën over reinheid en onreinheid. Het verschil tussen verontreinigend gedrag in het ene deel van de wereld met dat in en ander deel is alleen een zaak van detail. Zo zijn de opvattingen over vuil in het Westen beïnvloed door onze kennis over ziekteverwekking en hygiëne. Bowie gebruikt hiervoor de term medisch materialisme dat regels met betrekking tot reinheid probeert te verklaren (of eerder weg te verklaren) door te refereren aan wetenschappelijke, medische of hygiënische principes. Wanneer we die kennis uit onze opvattingen verwijderen dan blijft de oude opvatting over: vuil is materie die niet op zijn plaats is.

Als menselijke wezens creëren we voortdurend patronen van betekenis uit onze individuele en collectieve ervaring. Wanneer een patroon eenmaal is vastgelegd wordt het daarna meestal versterkt en worden we blind of negeren we datgene wat er niet in past. Er is een ingebouwd filtermechanisme. Mensen houden niet van dubbelzinnigheden en afwijkingen, omdat ze de grondvesten van onze betekenissystemen uitdagen en overhoop halen. Symbolische classificatie heeft dus niets met biologische, wetenschappelijke, medische of hygiënische principes te maken, maar alles met categorieën en wat deze voor ons betekenen. De betekenis die wij er aan geven bepaalt vervolgens weer ons gedrag ten opzichte van die categorieën.

Er zijn taboes of regels die het contact met afwijkende personen of dingen beletten. Op die manier wordt de definitie versterkt van wat toegestaan en normaal is. Op die manier krijgt een daad van classificatie, die altijd afkomstig is vanuit een specifiek wereldbeeld en opvattingen over wat ‘rein’ en ‘onrein’ is, vergaande gevolgen voor de levens van mensen. Dat dit extreme vormen kan aannemen weten we uit de verhalen over de inquisitie en de nazi’s. Beide zijn voorbeelden van symbolische classificatie waarbij, volgens de psychiater Robert Jay Lifton en zijn medewerker Eric Olson, een groep tot slachtoffer wordt gemaakt en als submenselijk, als besmet met de dood en dus als onrein, wordt beschouwd. Omdat ze met de dood besmet zijn, is hen doden niet echt doden. Dit proces van slachtoffering kan gezien worden als een soort pseudomoraliteit. De eigen groep wordt er door boven de dood uitgeheven, maar slechts door de status van de andere groep te verlagen.[6]

Dat ook politici dit proces kennen zien we ook nu, na Noorwegen, weer gebeuren. Verschillende politici wijzen naar elkaar met de woorden door de andere kant te worden gedemoniseerd. In ieder geval lijkt het mij belangrijk dat we van deze antropologische benadering van religie leren inzien hoe cultuur ontstaat en functioneert. Cultuur discrimineert en op die manier kan de menselijke behoefte aan zingeving onvoorstelbaar lijden tot gevolg hebben. Zoals het hindoeïsme laat zien kan religie in dat proces een belangrijke rol spelen.


[1] Ton Lemaire, Over de waarde van kulturen. Een inleiding in de kultuurfilosofie. (Baarn, 1976) p.381
[2] Henk Driessen en Huub de Jonge (Ed.), In de ban van betekenis. Proeven van symbolische antropologie.
  (Nijmegen, 1994) p. 7
[3] Sherry B. Ortner, ‘On Key Symbols.’ In: A reader in the Anthropology of Religion. ed. Michael Lambek
  (Blackwell Publishing, 2002) p. 158
[4] Fiona Bowie, The anthropology of religion. (Blackwell publishing ltd, 2006) p. 34
[5] Bowie, The anthropology of religion. p. 41-42
[6] Robert Jay Lifton en Eric Olson, Leven en sterven., (Bilthoven, 1974) p. 78 - 79

Geen opmerkingen:

Een reactie posten