woensdag 27 juli 2011

Het collectief onbewuste

We leven in een wereld van symbolen, die ons aan de ene kant de betekenis laten zien van de wereld der uiterlijke dingen en ons aan de andere kant stukje bij beetje inzicht geven in ons onbewuste innerlijk. Onze zintuigen nemen immers prikkels waar in de buitenwereld waaraan door onze ziel een betekenis wordt gegeven. De ziel vertaalt die prikkels als het ware in symbolen. Door dit proces ontstaat er een mate van overeenkomst tussen de wereld om ons heen en onze ziel. Hoewel we de ziel als niet-stoffelijk zien kan de ziel wel ervaren en handelen. Om zich echter te kunnen manifesteren en actief aan de buitenwereld te kunnen deelnemen heeft de ziel een menselijk lichaam nodig. In dat lichaam maakt ze deel uit van het onbewuste. Wat de ziel verder in zichzelf of voor zichzelf mag zijn, ze ontwikkelt zich door de wereld om haar heen. De ziel kan deze buitenwereld waarnemen omdat die buitenwereld het lichaam voorzag van daartoe bestemde zintuigen. In het licht van deze wisselwerking tussen buitenwereld, lichaam en ziel is allang geleden het vermoeden gerezen dat aan alle drie weleens een principe ten grondslag zou kunnen liggen waarin alle drie hun oorsprong vinden. Dit principe wordt in talrijke scheppingsverhalen als goddelijk aangeduid.

Een eerste verklaring voor de overeenstemming tussen buitenwereld, lichaam en ziel is dus te vinden in de vermoedelijke gemeenschappelijke oorsprong. Een andere aanwijzing voor die overeenstemming vinden we in veel mythen, sprookjes en religies van allerlei volken verspreid over de wereld. In die verhalen vinden we opvattingen van een bezielde natuur. Daarbij wordt helemaal geen onderscheid gemaakt tussen ziel en natuur. Op die manier kan ik me voorstellen hoe binnen de Alchemie de uitspraak ‘zo boven, zo beneden’ is ontstaan. In dit betoog zou dat vertaald kunnen worden naar de opvatting dat psychische inhouden als reële aspecten van de buitenwereld zijn te beschouwen. Deze psychische inhouden worden vervolgens weer in de buitenwereld geprojecteerd. Bijvoorbeeld via mythen, sprookjes, folklore, kunst en religie, waardoor die buitenwereld als een spiegel gaat functioneren.

Zoals ik het nu zie nemen onze zintuigen trillingen waar in de buitenwereld. Onze ziel vertaald die trillingen naar symbolen die vervolgens in de buitenwereld worden geprojecteerd. De buitenwereld functioneert op die manier als een spiegel. Alleen lijkt mij dat niet het hele verhaal. Het doet mij een beetje denken aan de kip en het ei. Alleen doet het er hier niet zoveel toe wat het eerst was. Wat ik zie is dat er een wisselwerking bestaat tussen de buitenwereld en onze binnenwereld. De ziel speelt daarbij een bijzondere rol. Doordat de ziel iets doet met de al aanwezige inhouden van onze binnenwereld en de waarnemingen van de buitenwereld ontstaan de symbolen, die vervolgens op de buitenwereld worden geprojecteerd. Tijdens dit proces maakt de ziel een groei of ontwikkeling door. Daarnaast kan door de projecties, de mens zichzelf en zijn plek in die buitenwereld herkennen. Wat ik mij wel afvraag is of de buitenwereld door de ontwikkeling die de ziel doormaakt en de voortdurende projecties die daarop plaatsvinden ook verandert? Het lijkt mij namelijk dat dit onvermijdelijk gebeurt. In ieder geval kon de schilder Otto Runge in 1802 op die manier aan zijn vriend, de dichter Ludwig Tieck schrijven: ‘Het landschap zou zo moeten zijn dat … de mens zich in alle natuurverschijnselen zou herkennen, met al zijn eigenschappen en hartstochten; bij het aanschouwen van alle bloemen en bomen wordt het me steeds duidelijker, hoe in elk daarvan iets van de menselijke geest en begrip of gewaarwording aanwezig is…’[1]

Op de wisselwerking tussen buitenwereld en binnenwereld, zo zie ik dat tenminste, is dus ook de overeenkomst tussen beide gebaseerd. Daarbij kunnen we de volgende verrassende waarneming doen: symbolen bestaan in een grote verscheidenheid. Toch bestaan er kennelijk bepaalde ordeningsprincipes volgens welke symbolen met elkaar gecombineerd worden en in een bepaalde relatie met elkaar worden gebracht. Er bestaat dus een thematische samenhang tussen symbolen. Echter nog verrassender is de waarneming dat bepaalde concrete situaties, die voor mensen een wezenlijke betekenis hebben, bepaalde symbolencombinaties voortbrengen. Deze combinaties vertonen door de hele geschiedenis van de mensheid heen een verbluffende regelmaat en zijn overal ter wereld hetzelfde.

De vraag die zich opdringt is hoe het mogelijk is dat bepaalde symbolische beelden en handelingen, waarin universele begrippen, zoals leven, dood, liefde, haat, vader, moeder, hemel en aarde enzovoorts, een afspiegeling vinden overal hetzelfde zijn. Dergelijke overeenkomsten zijn namelijk niet allemaal te verklaren uit overlevering doordat mensen fysiek met elkaar in contact zijn geweest. Dit kan worden verklaard door de theorie van Jung van het collectieve onbewuste en de daartoe behorende archetypen.

Daarmee zijn we terug aan de basis van het levenswerk van Jung. Net als het individuele en het collectieve symbool, maakte Jung ook een onderscheid tussen het persoonlijke en het collectieve onbewuste. Het persoonlijk onbewuste zit als een dun laagje op het collectieve onbewuste. Het bevat de verdrongen neigingen van de mens. Deze worden kunstmatig onder de drempel van het bewustzijn gehouden.[2] Wat het collectieve onbewuste betreft constateerde Jung op grond van zijn psychiatrische ervaringen dat deze gebieden nooit individuele verworvenheden zouden kunnen zijn, maar alleen van collectieve aard. Om een verder begrip van het collectieve onbewuste te krijgen ga ik verder in op een ander concept dat door Jung is ontwikkeld, namelijk de archetypen.


[1] Helmut Barz, Jung en zijn psychotherapie. (Amsterdam, 1981) p. 117
[2] Carl Gustav Jung, De scheppende mens. Over het fenomeen van de geest in kunst en wetenschap. (Rotterdam, 2000) p. 136

Geen opmerkingen:

Een reactie posten